1 / 5

Grammar Chapter 6

Grammar Chapter 6. Bezittelijk voornaamwoord na: of. Bezittelijk vnw na: of. Bezit betekent dat iets van iemand of iets is, bijv.: Jij bent mijn vriendin. You are my friend. Dat zijn haar boeken. Those are her books. Dit zijn onze mobieltjes.

aggie
Download Presentation

Grammar Chapter 6

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Grammar Chapter 6 Bezittelijk voornaamwoord na: of

  2. Bezittelijk vnw na: of • Bezit betekent dat iets van iemand of iets is, bijv.: • Jij bent mijn vriendin. • You are my friend. • Dat zijn haar boeken. • Those are her books. • Dit zijn onze mobieltjes. • These are our mobile phones. • Dat is jullie verantwoording. • That’s your responsibility. • Dit is jouw portfolio. • This is your portfolio.

  3. Bezittelijk vnw na: of • Je kunt natuurlijk ook bezit op deze manier tegen komen: • Deze cd is van mij. • This cd is mine. • Deze folders zijn van jullie. • These brochures are yours. • Die kasten van van hem. • Those cupboards are his. • Dit huis is van ons. • This house is ours. • Deze jurken zijn van haar. • These dresses are hers.

  4. Bezittelijk vnw na: of • Je hebt dus 2 mogelijkheden om bezit aan te duiden. Bij het volgende rijtje heb je de combinatie bezittelijk vnw + zelfst nw: • Dit is mijn overtuiging. =This is my conviction. • Dat is jouw overtuiging. =That is your conviction. • Dat is zijn overtuiging. =That is his conviction. • Dat is haar overtuiging. =That is her conviction. • Dit is onze overtuiging. =This is our conviction. • Dat is jullie overtuiging. =That is your conviction. • Dat is hun overtuiging. =That is their conviction.

  5. Bezittelijk vnw na: of • Bij het nu volgende rijtje heb je het bezittelijk vnw dat op zichzelf staat, dus zelfstandig gebruikt wordt; er staat geen zelfst nw meer achter: • Deze laptop is van mij. =This laptop is mine. • Die laptop is van jou. =That laptop is yours. • Die laptop is van hem. =That laptop is his. • Deze laptop is van haar. =This laptop is hers. • Die laptop is van ons. =That laptop is ours. • Deze laptop is van jullie. =This laptop is yours. • Die laptop is van hen. =That laptop is theirs.

More Related