1 / 16

7. Spieren en beweging

7. Spieren en beweging. spierweefsel. Beweging  doordat spierweefsel zich samentrekt glad spierweefsel : organen Geïnnerveerd door autonome zenuwstelsel Samentrekking traag, niet snel moe Langwerpige cel met celkern Huid Wand van buisvormige of holle organen Darmkanaal Bronchiën

nuru
Download Presentation

7. Spieren en beweging

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. 7. Spieren en beweging

  2. spierweefsel • Beweging  doordat spierweefsel zich samentrekt • glad spierweefsel: organen • Geïnnerveerd door autonome zenuwstelsel • Samentrekking traag, niet snel moe • Langwerpige cel met celkern • Huid • Wand van buisvormige of holle organen • Darmkanaal • Bronchiën • Bloedvaten • blaas • Urinewegen • Zaadleiders • Eileiders • baarmoeder

  3. skeletspieren • Dwarsgestreept spierweefsel • Bestaat uit spiervezels met veel celkernen • (versmelting van vele spiercellen) • Dwarse streping • Geïnnerveerd door animale zenuwstelsel • Vast aan skelet of huid • huidspieren: beide uiteinde vast aan huid • Tongspieren • gelaatspieren

  4. hartspier • Dwarsgestreept • met verbindingen tussen de vezels

  5. Bouw en werking van de skeletspieren • skeletspier • is omgeven door bindweefsel =spierschede • Bindweefsel gaat over in pezen • spier bestaat uit spierbundel, • Spierbundel bestaat uit spiervezels

  6. zenuwimpuls • Impuls motorische zenuw  axon vertakt zich •  motorisch eindplaatjes  ≠ spiervezels • Motorische eenheid = • Alle spiervezels die via motorische eindplaatsjes in verbinding staan met 1 motorisch zenuwcel

  7. impuls • Alle spiervezels van een motorische eenheid • trekken samen op dezelfde tijd • dezelfde prikkeldrempel voor motorische eenheid • Prikkeldrempel • Hangt samen met de impulsfrequentie • Bepaalde spieren trekken samen bij lage impulsfrequentie • andere bij hoge impulsfrequentie

  8. Samentrekking spier • Samentrekking volgens “Alles of niets-wet” • Altijd maximaal •  krachtige samentrekking veel motorische eenheden trekken samen •  veel motorische zenuwen kregen impuls

  9. Spier microscopisch • Spiervezel  groot aantal spierfibrillen • Tussen spierfibrillen • veel mitochondriën • Veel glycogeenkorrels (reservestof) • Elke spierfibril bestaat uit filamenten spierfibril

  10. filamenten • Dunne filamenten uit actine • Dikke filamenten uit myosine • Regelmatig patroon  dwarse streping

  11. samentrekking • Impuls  motorische eindplaatjes • schuiven actine en myosinefilamenten in elkaar •  spier wordt korter •  energie nodig •  door dissimilatie van glucose • Glycogeen omgezet in glucose • Niet alle motorische eenheden tegelijk •  Snelle vermoeidheid tegengaan

  12. Houding en beweging • Elke houding en elke beweging  veel spieren betrokken • Bij ontspanning: skeletspier nooit helemaal ontspannen •  motorische eenheden geven nu en dan impuls  motorische eenheid trekt zich nu en dan samen • Aantal te klein om beweging te veroorzaken • Wel trekkracht op aanhechtingsplaats pezen •  spierspanning •  handhaven lichaamshouding • Rechtstaan wordt reflexmatig gecorrigeerd (o.a.kuitspieren)

  13. Antagonisten • Spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect geeft • Biceps en triceps • samentrekken biceps •  spierspanning triceps laag •  triceps ontspannen •  minder weerstand bij buigen arm • Triceps trekt samen  arm gestrekt

  14. conditie • Regelmatige lichaamsbeweging •  minder snel geblesseerd • Kans op hart en vaatziekten kleiner • Zittend leven  minstens 3x per week ½ uur lichamelijke activiteit ( zwemmen, hardlopen, fietsen) • krachttraining •  betere prestaties • Spieren worden zwaarder • Meer spiervezels, meer spierfibrillen • Training op uithoudingsvermogen • Doorbloeding neemt toe •  spieren worden niet zwaarder

  15. doping • Anabole steroïden • Zelfde werking als testosteron • eiwitsynthese, • groei van spieren • Vorming van bloedcellen • Vrouwen gaan er mannelijker uitzien • Stimulerende middelen •  prestatieverhoging door onderdrukking vermoeidheid • Gevaarlijk: voelt niet hoever hij/zij kan gaan • Dopingcontrole : urine positief • diskwalificatie Ben johnson 1988

  16. Anabole steroïden Bij mannen verhoogt het de kans op impotentie.

More Related