1 / 31

DE FUNCTIONEEL- NOTIONELE METHODE

DE FUNCTIONEEL- NOTIONELE METHODE. De functioneel-notionele methode. 1. INLEIDING. INLEIDING. Twee belangrijke vragen als linguistisch vertrekpunt Twee antwoorden volgens de notioneel-functionele methode. Twee belangrijke vragen als linguistisch vertrekpunt. Wat is een taal?

maja
Download Presentation

DE FUNCTIONEEL- NOTIONELE METHODE

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. DE FUNCTIONEEL- NOTIONELE METHODE

  2. De functioneel-notionele methode 1. INLEIDING

  3. INLEIDING • Twee belangrijke vragen als linguistisch vertrekpunt • Twee antwoorden volgens de notioneel-functionele methode

  4. Twee belangrijke vragen als linguistisch vertrekpunt • Wat is een taal? • Hoe leert iemand een vreemde taal?

  5. Antwoorden volgens de functioneel-notionele methode VRAAG 1 : WAT IS EEN TAAL? • taal bestaat uit ‘noties’ (= inhoud) en ‘functies’ (=doelstellingen) • taal is een middel om binnen een bepaalde (sociale) context te communiceren en ‘doelstellingen’ te bereiken GEVOLG: taal en context zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden

  6. Antwoorden volgens de functioneel-notionele methode VRAAG 2: HOE LEERT IEMAND EEN VREEMDE TAAL? Taal en context zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden  Gevolg voor ‘vreemde taal’: aanleren vanuit een concrete en ‘levensechte’ context

  7. De functioneel-notionele methode 2. WAT BETEKENT DIT?

  8. De functioneel-notionele methode 1. Noties 2. Functies 3. Basisidee 4. Componenten 5. Kenmerken

  9. NOTIES • Een concept, idee, welke boodschap/betekenis wil men overbrengen • Algemene noties : tijd, verleden, hoeveelheid, duur • Onderwerp gerelateerd, woordenschat ( bijvoorbeeld huis, hond,…)

  10. FUNCTIES • Het persoonlijke gedrag: gedachten en gevoelens verwoorden • Het interpersoonlijke gedrag: iemand begroeten, voorstellen,… • Het directe gedrag: proberen acties van anderen te beïnvloeden, iemand overtuigen van het tegenovergestelde • Het verwijzende gedrag: rapporteren van feiten uit het verleden, heden of toekomst • Het fantasierijke gedrag: creatieve en artistieke discussies en uitdrukkingen naar aanleiding van een gedicht, een toneelstuk, een schilderij, een TV-programma, een film, …

  11. BASISIDEE ‘Noties’ en ‘functies’ aanbrengen via concrete context

  12. Componenten Componenten van concrete context: 1. Fysieke context (bv. In de apotheek, in de stad, ...) 2. Het communicatiekanaal (geschreven vs gesproken) 3. Taalactiviteit (productief vs receptief) 4. Het aantal en karakter van de deelnemers 5. De onderlinge relaties en de soort activiteit

  13. KENMERKEN • Eerst mondeling en dan schriftelijk aanbrengen • Grammatica is steeds inductief • Generalisering • Leerders kunnen gemakkelijk de leerstof uit de lessen in de praktijk brengen • De situatie waarin de taal wordt gebruikt en niet de grammatica

  14. KENMERKEN • De volgorde waarin noties worden aangeboden is gebaseerd op dagdagelijks taalgebruik • Behoefte van de leerder staat centraal • Eerste actie : het in kaart brengen van de noden van de leerder via b.v. een portfolio, op basis van die analyse doelstellingen, leerinhouden, manier van evalueren • De evaluatie richt zich op het vermogen van de leerder om de taal in te schakelen en te reageren in een omgeving

  15. De functioneel-notionele methode 3. DE VOORDELEN VAN DE NOTIONEEL-FUNCTIONELEMETHODE

  16. DE VOORDELEN • Motivatie door levensechte omstandigheden: onmiddelijk toepasbaar in echte leven • Betekenis (en niet grammatica of een situatie) is de basis. • Men maakt op voorhand een analyse van de noden van de leerder en die analyse reflecteert zich vervolgens in de doelstellingen, leerinhouden en manier van leren.

  17. DE VOORDELEN • Taalleerders leren authentiek taalgebruik • De leerder staat centraal • Evaluatie richt zich op het vermogen van de leerder de taal te gebruiken zodat hij/zij kan reageren en opereren in een omgeving . (sociale context is belangrijk)

  18. De functioneel-notionele methode 4. DE NADELEN VAN DE FUNCTIONEEL-NOTIONELEMETHODE

  19. DE NADELEN • minder resultaat op langere termijn, beter voor kortere termijn • spoedcursus voor mensen die een korte periode in het buitenland gaan werken • het aanleren van grammatica in een context kan leiden tot ‘artificiële’ dialogen en conversaties

  20. DE NADELEN • moeilijkheden voor de cursist om de in de klas ingeoefende leerstof (in zeer concrete omgeving) toe te passen in gelijkaardige situaties buiten de klas • verschillende verwachtingspatronen van de cursisten (de jongen met het Spaanse lief tov de germanist) • ontstaan van frustraties bij de cursisten die een meer analystische benadering wensen

  21. DE NADELEN • voor elke functie is er een groot aanbod aan grammaticale structuren – > overload • te grote aandacht voor de functies waardoor de grammatical genegeerd wordt • welke volgorde van te behandelen functies ? welke functies leren we eerst aan ? • wat doen we met de hogere niveau’s ? Meer complexe uitingen leren voor basisfuncties of meer complexere functies aanleren ?

  22. De functioneel-notionele methode 5. DE VERSCHILLEN MET ANDEREMETHODES

  23. DE VERSCHILLEN • Verschil met grammaticale methode • F/N-methode legt nadruk niet op grammatica, maar wel op communicatie • Verschil met audiolinguale methode • F/N-methode heeft geen ‘pattern drills’ of eindeloos herhalen van patronen • F/N-methode legt wel nadruk op ‘spontane’ conversaties

  24. DE VERSCHILLEN • Verschil met receptieve methode • N/F legt nadruk op productie en zelfredzaamheid

  25. De functioneel-notionele methode 6. HET EUROPEES REFERENTIEKADER

  26. De functioneel-notionele methode • Taalniveaus • Verband ERK en N/F-methode • Waarom ERK?

  27. TAALNIVEAUS • Het ERK onderscheidt 6 taalcompententieniveaus: van beginner tot near-native. • NIVEAU A: Basisgebruiker (A1 & A2) • NIVEAU B: Onafhankelijke gebruiker (B1 & B2) • NIVEAU C: Vaardige gebruiker (C1 & C2)

  28. VERBAND ERK EN F/N-METHODE • Uitgangspunt bij het bepalen van een niveau is wat men kanin de betreffende taal, omschreven in descriptoren die zijn uitgewerkt in can do-statements (in het Nederlands: ik-kan stellingen). • Het ERK beschrijft vaardigheidsniveaus van taalbeheersing, in termen van:- taalomvang: wat moet je kunnen, in welke contexten en voor welke doelen?- taalcomplexiteit en mate van correctheid : hoe goed moet je het kunnen?

  29. VERBAND ERK EN F/N-METHODE • Het ERK is actiegericht: taalleerders zijn ‘sociale wezens’: • taalhandelingen treden op binnen taalactiviteiten die op hun beurt deel uitmaken van een bredere sociale context • Het is uitsluitend deze context die de volle betekenis van die activiteiten bepaalt. • zelfde opvatting als F/N-methode

  30. WAAROM ERK? • Internationaal vergelijkbare taalniveaus • Vervolgstudie of werk in het buitenland: • Mogelijkheid tot zelfbeoordeling via can do-statements • Mogelijkheid tot zelfplanning • Levensecht leren • Inzicht in beheersingsniveaus van deelcompetenties

  31. WAAROM ERK? • Mogelijkheid om te differentiëren: leerlingen kunnen werken aan die aspecten van taalwaar zij (meer) training in nodig hebben • Internationale examens: de school kan ervoor kiezen om een internationaal erkend certificaat te laten behalen (zoals Cambridge, Goethe, DELF, DELE), dat ook gekoppeld is aan het ERK

More Related