1 / 19

OVER IDENTITEIT EN BROEDERLIJKHEID Vanuit de visie van Levinas met Bijbelse resonanties

OVER IDENTITEIT EN BROEDERLIJKHEID Vanuit de visie van Levinas met Bijbelse resonanties. Prof. em. Roger Burggraeve (Ethicus & Levinasonderzoeker KU Leuven) Reguliere Provinciedag Capucijnen Vlaanderen Brugge 23 januari 2014. Inleiding

javier
Download Presentation

OVER IDENTITEIT EN BROEDERLIJKHEID Vanuit de visie van Levinas met Bijbelse resonanties

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. OVER IDENTITEIT EN BROEDERLIJKHEIDVanuit de visie van Levinasmet Bijbelse resonanties Prof. em. Roger Burggraeve (Ethicus & Levinasonderzoeker KU Leuven) Reguliere Provinciedag Capucijnen Vlaanderen Brugge 23 januari 2014

  2. Inleiding • Project Vlaamse Capucijnen: “Broederlijke Internationale Samenwerking”. • Nadenken over eigenheid en gastvrijheid, met het oog op broederschap ‘over de grenzen heen’ (cf. Franciscus). • Inspiratiebron: Emmanuel Levinas (1905-1995): denker over gelaat, ontmoeting, verantwoorde-lijkheid. • Met onderweg Bijbelse resonanties.

  3. I. REALISTISCH VERTREKPUNT: DE EIGEN IDENTITEIT • Menselijk ‘zijn’ als zelfontplooiing en gezonde zelfzorg: verantwoordelijkheid in de 1ste persoon. “Elk zijnde wil zijn, elk levend wezen wil leven, ook de mens. De bekommernis van het zijnde om te zijn: dat is werkelijk een trek van het zijn in alle wezens. Ze zijn getekend door het hardnekkig verlangen om in het zijn te volharden. Ook de mens wil zich verzekeren van z’n zijn. Het gaat in dat zijn om een poging greep te krijgen op het zijn, namelijk op het eigen zijn én het zijn rondom: een kracht die wil bezitten en gebruiken. Onvermijdelijke, gezonde struggle for life!” • Zie BS: drie mensen onderweg vanuit zich-zelf en eigen projecten.

  4. Eigenheid van individuen gebaseerd op allerlei eigenschappen > verschillen. “Er is de eigenheid van menselijke lichamen via hun kenmerken, maar je kan ook zielen labelen op basis van hun karakter, smaken, intellec-tueel niveau, dus dankzij hun psy-chologische kwaliteiten of gebre-ken”.

  5. Van individuele naar collectieve vormen van identiteit: ‘groepstoebehoren’ (cf. etnie & nationaliteit, cultuur, religie…). • ‘Natuurlijke’ vormen van ‘broederschap’ (cf. ‘bemin uw naaste’). • Fraterniteit met eigen charisma, tradities, kenmerken. • Linguistic turn: vorm sticht ook inhoud (cf. woning, gezinstafel…). • “De stamverwantschap is niet verwerpelijk, er ste- ken heel wat goede krachten in” – “Le tribal n’est pas à proscrire, et comporte bien des vertus”.

  6. Bijbelse resonantie: Abraham in de woestijn (Gn 18,1-9). + Abraham: ‘Trek weg uit uw eigen land, uw stam, uw ouderlijk huis’ naar het ‘beloofde land’ (Gn 12,1). + Onderweg in woestijn & hitte, rust Abraham uit “bij ingang van ‘zijn’ tent” (Gn 18,1). + Eigene: niet enkel plaats, ook eigen ‘om- geving’ en ‘levenskring’. + Eigene = toevlucht & ‘inkeer’: ‘chez soi’, intimiteit, woning.

  7. Kritische kanttekeningen: ° Positief: realisme & vergoddelijking van ander vermijden (exotisme). ° Identiteit is ‘dubbel-zinnig’: warme solidariteit én potentieel racistisch. ° Spanningsveld tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ (‘wij- zij’): multi- vs. inter-culturalisme. ° BS: Jezus keert vraag om: “Wie is mijn naaste?” >> “Wie van de drie?”

  8. II. ONTMOETING MET DE VREEMDE ANDER Inleiding: Omkering van het perspectief: vanuit de ander die ‘van elders’ op me toekomt: de ander als ‘rustverstoorder’ en ‘vreemdeling’.

  9. Het ‘gelaat’ van de ander is niet zijn ‘gezicht’. “Onze eerste blik is observatie en waarne-ming, namelijk waarneming van eigenschap-pen, en door de ordening van die eigen-schappen wordt waarneming kennis. Wan-neer je een neus ziet, ogen, een voorhoofd, een kin, en je kunt ze beschrijven, dan wend je je naar de ander als naar een object dat in kaart kan gebracht worden. De beste manier om de ander te ontmoeten is: zelfs niet de kleur van zijn ogen opmerken”

  10. Gelaat breekt door zijn vorm en kijkt/spreekt me aan, drukt zich uit (cf. ‘panim’). “Natuurlijk kunnen we het gelaat benaderen door zijn kenmerken te observeren, maar het gelaat laat zich daartoe niet herleiden. De ander doorbreekt door zijn plastische vorm – zijn fysionomie, zijn gezicht – en kijkt mij aan. De ander ‘drukt zich uit’ door mij aan te spreken. Zo is het gelaat oneindig méér dan al wat ik er kan van zien en beschrijven. Het gelaat ‘onderricht mij’ en roept mij tot toewending en aandacht. Het woord – de blik of het woordeloze woord - van de ander is magistraal: het onderricht mij over de ander zonder dat ik dat in mezelf terugvind. Zo is de ander bron van openbaring. Het luisteren gaat vooraf aan het weten én aan het spreken”.

  11. Bekoring om te ‘doden’ en allerlei vormen van ge-weld: tirannie (& slavenziel), racisme, haat, moord. • Ook milderen vormen: instrumentalisering, diagnos-tische reductie, … last but notleast onverschillig- heid(“een boog om de ander heen maken”) (BS). • Interculturele ‘immuniteitsstrategieën’: dialoog als irrelevant beschouwen, inclusivisme (functionele reductie), exclusivisme (uitsluiting, diabolisering, terreur, uitroeiing…). • Ethische verhouding (broederlijkheid) begint met verbod: ‘Niet doden’ >> huiver.

  12. Positieve ethische relatie met de ander: “Menselijkheid is het besef dat er nog een stap méér nodig is, namelijk de tribale neiging bedaren! De ander heeft met niemand een stamverwantschap. Pas wanneer je de vreem-deling in de natuurlijke broer erkent, krijgt de broederschap haar volle zin, boven de stam-verwantschap uit [au-delà du tribal]. Een schandalige eis, allesbehalve vanzelfsprekend!” • Verantwoordelijkheid voor de ander als ‘erkenning’ (zie citaat, vlg. dia).

  13. “De ander erkennen betekent in de ander geloven, vertrouwen schenken. Maar als deze erkenning bete-kent dat ik mij aan de ander onderwerp, dan zou dit alle waarde aan mijn erkenning ontnemen: een erken- ning door onderwerping zou mijn waardigheid teniet doen. Het gelaat dat tot me spreekt, bevestigt mij. Het toegesproken woord is dus een relatie tussen vrijhe-den die elkaar niet beperken noch ontkennen, maar elkaar wederkerig bevestigen. Hier geldt het woord ‘eerbied’ ten volle. Eerbiedigen is voor de ander neer-buigen zonder zich te vernederen. Eerbied is een rela-tie tussen gelijken die onherleidbaar zijn en elkaar recht doen. Dat kan enkel door te erkennen dat de ander mijn leermeester is. Dialoog is wederzijds leren.”

  14. Nog aspecten van verantwoordelijkheid: + ‘Niet-wederkerige’ goedheid (>< ‘do ut des’). + De ander niet alleen laten lijden en sterven. + Verantwoordelijkheid voor de verantwoordelijk- heid van de ander (voor zichzelf en anderen). + ‘Kleine goedheid’ overschrijdt sociale systemen, structuren en regimes(zie citaat, vlg. dia).

  15. “Tussen alle verwording van menselijke verhoudingen houdt de goedheid stand. Ze blijft mogelijk, ook al kan ze nooit een sociaal systeem of regime worden. Elke poging om het menselijke helemaal te organiseren is tot mislukken gedoemd. Het enige wat levendig overeind blijft is de kleine goedheid. Ze is fragiel en voorlopig. Ze is een goedheid zonder getuigen, in stilte voltrokken, bescheiden, zonder triomf. Ze is gratuit, en juist daardoor eeuwig. Het zijn gewone mensen, ‘simpele zielen’, die haar verdedigen en ervoor zorgen dat ze zich telkens weer herpakt, ook al is ze volstrekt weerloos tegenover de machten van het kwaad. De kleine goedheid kruipt telkens weer overeind, zoals een platgetrapt grassprietje zich weer opricht. Ze is misschien wel ‘gek’ – een ‘dwaze goedheid’ -, maar ze is tegelijk het meest menselijke in de mens. Ze wint nooit, maar wordt ook nooit overwonnen!”

  16. Religieuze grond voor broederschap: Kinderen van één scheppende Vader. “Het cruciale moment in de groei van het ethisch be-wustzijn en van de Bijbelse ontdekking van de men-selijke waardigheid bestaat erin zichzelf te erkennen als de ‘kind van God’. Kindschap van de transcenden-tie. Een superieure vorm van religiositeit, die elke tribale band overschrijdt en erin bestaat zich tot God te richten als Vader. Dit goddelijk kindschap van de mensheid is voor Joden geen nieuwigheid [en dus geen monopolie van christenen]: het goddelijk vader-schap, dat in de joodse vroomheid sinds Jesaja zo vertolkt wordt, moet letterlijk verstaan worden”. • Monotheïsme als antiracisme (Gn 1): ‘Adam’. • Terug naar Abraham: gastvrijheid voor de vreem-deling als maaltijd en als godsopenbaring (Gn 18).

  17. Tot slot • Van broederschap als ‘menselijke conditie’ (cf. Kaïn) naar broederlijkheid als ethische opdracht en ‘deugd’. • Lichamelijke grondslag van de ethische broederschap (cf. engelenbetoging).

  18. dANK U !

More Related