1 / 40

FILOSOFIE VAN DE 20 e EEUW: INTELLECTUELE HELDEN & CRUCIALE KWESTIES

FILOSOFIE VAN DE 20 e EEUW: INTELLECTUELE HELDEN & CRUCIALE KWESTIES. COLLEGES. I. In de schaduw van de Verlichting. Sporen zoeken. III. Pragmatisme en solidariteit. Het publiek gebruik van de rede. Tragedies en emoties. Religie in de 21ste eeuw. III. PRAGMATISME EN SOLIDARITEIT.

chiko
Download Presentation

FILOSOFIE VAN DE 20 e EEUW: INTELLECTUELE HELDEN & CRUCIALE KWESTIES

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. FILOSOFIE VAN DE 20e EEUW: INTELLECTUELE HELDEN & CRUCIALE KWESTIES

  2. COLLEGES I. In de schaduw van de Verlichting. Sporen zoeken. III. Pragmatisme en solidariteit. Het publiek gebruik van de rede. Tragedies en emoties. Religie in de 21ste eeuw.

  3. III. PRAGMATISME EN SOLIDARITEIT

  4. 1. HET EINDE VAN DE EPISTEMOLOGIE Is er een alternatief voor de traditionele filosofie? • PRIVÉ EN PUBLIEK Op welke manier kan nog recht worden gedaan aan de waarheid? 3. TOLERANTIE EN HOOP Welk perspectief is er voor de geëngageerde filosoof?

  5. 1. HET EINDE VAN DE EPISTEMOLOGIE

  6. RICHARD RORTY (1930-2007) Korte biografie: • 4 oktober 1931: geboren in New York City. • 1946-1952: studeerde filosofie aan de universiteit van Chicago. • 1952-1956: promotieproject aan de Yale University. • 1958-1961: assistant professor aan het Wellesley College. • 1962-1982: professor filosofie aan de Princeton University. • 1983-1998: professor Humanities aan de University of Virginia. • 1998-2007: professor vergelijkende literatuurwetenschappen Stanford University. • 8 juni 2007: dood.

  7. BELANGRIJKE PUBLICATIES • Philosophy and the Mirror of Nature (1979). • Consequences of Pragmatism (1982). • Contingency, Irony and Solidarity (1989). • Objectivity, Relativism and Truth: Philosophical Papers I (1991). • Essays on Heidegger and Others: Philosophical Papers II (1991). • Achieving Our Country: Leftist Thought In Twentieth Century America (1998). • Truth and Progress: Philosophical Papers III (1998). • Philosophy and Social Hope (2000). • The Future of Religion (met Gianni Vattimo) (2005). • Philosophy as Cultural Politics: Philosophical Papers IV (2007).

  8. STIJL VAN FILOSOFEREN • Van het analytische artikel naar het filosofische essay. • Argumentatief en evocatief. • Parasitair > eigenwillige interpretaties van teksten. • Provocerende one-liners en titels. • Voorbeelden: ‘Solidarity or Objectivity?’ and ‘The Priority of Democracy to Philosophy’. • Openheid ten aanzien van verschillende vocabulaires.

  9. DESTRUCTIE EN CONSTRUCTIE • De openheid tegenover verschillende vocabulaires staat in dienst van een opbouwende kritiek. • Kritiek > destructie van de epistemologie (c.q. het mentalisme; de bewustzijnsfilosofie). • Opbouwend > constructie van nieuwe vocabulaires die vrij zijn van de nukken van de epistemologie. • Hierbij sluit Rorty aan bij het pragmatisme.

  10. PRAGMATISME • Een primair Amerikaanse stroming in de filosofie die rond 1870 het levenslicht ziet en aandacht vraagt voor de consequenties van het denken. • Focus: de wisselwerking tussen theorie en praktijk, reflectie en handelen. • Pragmatisten willen de kloof tussen filosofie en leven dichten. • Filosofie is geen doel op zichzelf, maar een middel om beter greep op het leven te krijgen. • Pragmatisten verwerpen klassieke dichotomieën: lichaam en geest; feiten en waarden; analytisch en synthetisch. • Klassieke pragmatisme: Charles Sander Pierce (1839-1914); William James (1842-1910); John Dewey (1859-1952); George Herbert Mead (1863-1931). • Neopragmatisme: Hilary Putnam (1926); Richard Rorty (1930-2007); Robert Brandom (1950).

  11. DE ERFENIS VAN DEWEY • Het neopragmatisme van Rorty is grotendeels gebaseerd op het werk van Dewey. • “Most of what I have written in the last decade consists of attempts to tie in my social hopes – hopes for a global, cosmopolitan, democratic, egalitarian, classless, casteless society – with my antagonism towards Platonism. These attempts have been encouraged by the thought that the same hopes, and the same antagonism, lay behind many of the writings of my principal philosophical hero, John Dewey.”

  12. KRITIEK OP DE METAFYSICA • De poging van pragmatisten om de kloof tussen filosofie en leven te dichten impliceert een kritiek op de metafysica. • De traditionele claim van de metafysica: vast te stellen wat algemeen, noodzakelijk en onveranderlijk is, en zodoende het fundament voor alle andere vormen van kennis te leveren. • Kritiek: realiteitsverlies als gevolg van de poging om het wezen van al dat aan mensen verschijnt te achterhalen, d.w.z. te bepalen wat transhistorisch en transcultureel is. • Rorty’s kritiek is gebaseerd op een analyse van de heuristische waarde van metaforen. • Rorty vestigt de aandacht op de metafoor van de spiegel die ten grondslag ligt aan de epistemologie.

  13. DE GEEST ALS SPIEGEL • Epistemologie > gebaseerd op de idee een van de geest onafhankelijke wereld zo goed mogelijk te representeren (oftewel te spiegelen). • “The picture which holds traditional philosophy captive is that of the mind as a great mirror, containing various representations – some accurate, some not – and capable of being studied by pure, nonempirical methods. Without the notion of the mind as mirror, the notion of knowledge as accuracy of representation would not have suggested itself.” • De metafoor van de spiegel staat centraal in de bewustszijnsfilosofie (ook mentalisme genoemd). • De bewustzijnsfilosofie gaat uit van het bipolaire subject-object model.

  14. BEWUSTZIJNSFILOSOFIE • Descartes (1596-1650) zet de bewustzijnsfilosofie op de rails > het bewustzijn (mentale activiteiten) als een zelfstandige entiteit die via het innerlijk oog voor ego direct toegankelijk is en garant staat voor zekere kennis (contra het scepticisme). • Locke (1637-1704) > ontwikkelt een epistemologie die berust op een grondige analyse van mentale activiteiten. • Kant (1724-1804) > filosofie als tribunaal van de rede waar de kennis van derden kritisch onder de loep wordt genomen. • Neokantianisme > epistemologie levert het fundament van alle andere vormen van kennis. • Husserl (1859-1938) en Russel (1872-1970) > filosofie als strenge wetenschap.

  15. HET ZELFBEGRIP VAN DE FILOSOFIE • Het verwerven van kennis is eerder afhankelijk van een contextgebonden manier van praten en schrijven dan van het afbeelden van de werkelijkheid. • Wie, zoals Rorty, de epistemologie kritiseert, plaatst tegelijkertijd vraagtekens bij een bepaalde opvatting van filosofie. • Het alternatief voor de traditionele filosofie > filosofie als cultuurpolitiek • De filosofische bijdrage aan de cultuur berust niet op het ontdekken van de waarheid, maar op het creëren van nieuwe vocabulaires.

  16. VOCABULAIRES • Filosofen onderzoeken de mogelijkheden en beperkingen van vocabulaires. • Vocabulaires beschrijven en ordenen de werkelijkheid op verschillende manieren. • Er is geen archimedisch punt van waaruit in termen van ‘waarheid’ en ‘objectiviteit’ een definitief oordeel kan worden geveld over twee vocabulaires. • Het ontwikkelen van nieuwe vocabulaires kan ertoe bijdragen om een einde te maken aan versteende verhoudingen.

  17. HET VERLANGEN NAAR EEN VERANDERING VAN DE CULTUUR • De vernieuwing van vocabulaires is vooral een kwestie van het introduceren van nieuwe metaforen. • Metaforen geven uitdrukking aan het verlangen naar een verandering van de cultuur. • Rorty relativeert het onderscheid tussen het letterlijk en metaforisch gebruik van een woord, omdat het hierbij in feite gaat om het vertrouwd en onvertrouwd gebruik van geluiden en tekens. • Het gebruik van metaforen heeft een vervreemdingseffect; het gesprek wordt voor even onderbroken “to make a face, or pulling a photograph out of our pocket and displaying it, or pointing a feature of the surroundings, or slapping your interlocutor’s face, or kissing him.”

  18. 2. PRIVÉ EN PUBLIEK

  19. CONTINGENTIES • Door aan te geven wat transcendentaal (c.q. essentieel, onveranderlijk) is, wil de bewustzijnsfilosofie (oftewel het mentalisme) vaststellen in hoeverre het subject vrij is. • De bewustzijnsfilosofie is te zeer gefixeerd op de essentie, datgene wat transhistorisch en transcultureel is, om oog te hebben voor contingenties, datgene wat niet noodzakelijk zo is zoals het is, wat toevallig is en wat net zo goed anders had kunnen zijn. • Rorty onderscheidt drie soorten contingenties: 1. De contingentie van de taal. 2. De contingentie van het zelf. 3. De contingentie van de gemeenschap.

  20. DE CONTINGENTIE VAN DE TAAL • Wittgenstein > de grenzen van iemands taal zijn de grenzen van zijn leefwereld. • Een individu wordt met zijn geboorte in een leefwereld geworpen en leert daardoor per toeval de taalspelen die constitutief zijn voor zijn horizon. • Per toeval, omdat het individu net zo goed andere taalspelen had kunnen leren. • Met dat een individu een taal leert, eigent het zich een wereldbeeld toe dat een onderscheid maakt tussen wat waar en onwaar, juist en onjuist of mooi en lelijk is. • Ook de wijze waarop de taal van een individu of een gemeenschap zich ontwikkelt is contingent, het gevolg van 1001 mutaties die niemand zelf in de hand heeft. • Culturele veranderingen betekenen verschuivingen in de gebezigde taal, en andersom.

  21. DE CONTINGENTIE VAN HET ZELF • Freud ondermijnt het zelfvertrouwen van het subject dat de bewustzijnsfilosofie centraal stelt door te poneren dat het ik vanwege het onbewuste geen heer en meester is in het eigen huis. • De ontwikkeling van het zelf hangt af van de socialisatie en enculturatie die een individu per toeval heeft ondergaan. • Elk individu heeft een contingente geschiedenis die het van alle andere individuen onderscheidt. • Een individu heeft nauwelijks greep op zijn identiteit. • Rorty keert zich tegen de gedachte dat elk individu een specifiek wezen heeft dat kan worden ontdekt.

  22. DE CONTINGENTIE VAN DE GEMEENSCHAP • Omdat gemeenschappen gevormd worden door individuen wier zelf contingent is, zijn ze zelf ook contingent. • Individuen die zich bewust zijn van de contingentie van het zelf en die van de gemeenschap zijn volgens Rorty ideale burgers, omdat ze zich niet bij voorbaat committeren aan transhistorische en transculturele waarden. • Omdat de gemeenschap nolens volens het vertrekpunt van het denken is, is een soort etnocentrisme onvermijdelijk.

  23. WAARHEID • Volgens Rorty kan slechts op een manier recht worden gedaan aan de waarheid: door ze als inspirerende ‘focus imaginaria’ te beschouwen die voortdurend kritisch onder de loep wordt genomen. • Wanneer de taal, het zelf en de gemeenschap net zo goed anders hadden kunnen zijn en door de tijd heen veranderen, dan zijn er geen eeuwige waarheden. • Omdat waarheden in taal uitgedrukt worden, zijn ze net zo contingent als de taal zelf. • Rorty’s argument luidt: “since truth is a property of sentences, since sentences are dependent for their existence upon vocabularies, and since vocabularies are made by human beings, so are truths.”

  24. ROMANTISCH LIBERALISME • Op grond van zijn omschrijving van de drie vormen van contingentie en zijn opvatting over waarheid lanceert Rorty zijn idee van romantisch liberalisme. • Romantisch liberalisme > een gemeenschapsleven waar tegelijkertijd ruimte is voor de idiosyncrasieën van het individu en gevoelens van solidariteit. • De twee pijlers van het romantisch liberalisme: 1. Ironie. 2. Het onderscheid tussen privé en publiek.

  25. IRONIE • Rorty verstaat onder ironie het inzicht dat de eigen overtuigingen en behoeften contingent zijn. • Daarmee onderscheidt hij zich van de traditionele opvatting over ironie, die in dienst staat van het achterhalen van de waarheid (als de realiteit achter de verschijnselen). • Bekende vormen van ironie: 1. Understatement > A zegt: “De colleges zijn niet te pruimen.”; B relativeert deze uitspraak met: “Ja, dat is zo, ze zijn veel te snel afgelopen.” 2. Herhaling > twijfel zaaien door het gezegde nog eens als volgt te herhalen: “We zijn dus van mening dat Nederland geen volwaardige democratie is.” 3. Het tegendeel zeggen van wat men meent > Balkenende zou kunnen zeggen: “De uitspraken van Geert Wilders zijn een zegen voor de Nederlandse economie.”

  26. VOORBIJ DE TRADITIONELE OPVATTING • Socrates is een goed voorbeeld van de traditionele ironicus > hij stelde uitspraken met een waarheidsclaim op een ironische wijze ter discussie om de waarheid uiteindelijk toch nog boven water te krijgen. • Volgens Rorty is de traditionele ironicus in feite een metafysicus omdat hij gespitst is op de waarheid die schuilgaat achter de verschijnselen. • De moderne ironicus is iemand die beseft dat zijn eigen afsluitende vocabulaire (final vocabulary) contingent is. • Afsluitende vocabulaire > een reeks woorden waarmee een individu zijn handelingen, opvattingen en leven rechtvaardigt. • Tegen deze achtergrond plaatst Rorty de ironicus tegenover de metafysicus.

  27. LIBERAAL IRONICUS • Niet elke ironicus is een liberaal. • Een liberaal ironicus is iemand die zich niet alleen ervan bewust is dat het vocabulaire op grond waarvan hij oordelen velt contingent is, maar er ook naar streeft om allerlei vormen van wreedheid (cruelty) te vermijden en te bestrijden. • Met het oog op het vermijden en bestrijden van wreedheid acht Rorty het lezen van literatuur en het bekijken van films en strips van groot belang. • Hij laat daarmee een klassieke opvatting over de relatie tussen ethiek en esthetiek achter zich.

  28. ETHIEK EN ESTHETIEK • Traditioneel is de opvatting dat er een strikt onderscheid dient te worden gemaakt tussen ethische en esthetische opvattingen > de moraaltheorie houdt zich bezig met publieke kwesties en de esthetica met private kwesties. • Vanuit deze optiek zijn romans en gedichten irrelevant voor de morele reflectie. • Rorty bestrijdt deze opvatting door te stellen dat schrijvers als Nabokov en Orwell relevant zijn voor morele reflectie, omdat zij op uiteenlopende wijzen de wreedheid (vernedering, uitbuiting, gewelddadigheid, marginalisering, etc.) onder de aandacht brengen.

  29. FILOSOFIE EN LITERATUUR • De relatie tussen ethiek en esthetiek vormt voor Rorty ook de opmaat om Habermas en Derrida met elkaar te vergelijken. • Habermas vindt dat Derrida ten onrechte de grens tussen filosofie en literatuur opblaast. • Rorty kritiseert Habermas door erop te wijzen dat laatstgenoemde een verkeerd vertrekpunt heeft, namelijk dat “the real meaning of a philosophical view consists in its political implications”. • Door literair georiënteerde filosofen (Heidegger, Derrida en Foucault) die relevant zijn voor private kwesties te onderscheiden van politiek georiënteerde filosofen (Dewey, Berlin en Habermas) die relevant zijn voor publieke kwesties, ontzenuwt Rorty dit vertrekpunt. • Rorty deelt de liberale hoop van Habermas en wijst erop dat niet het verschil tussen filosofie en literatuur van belang is, maar het verschil tussen “the use of force and the use of persuasion.”

  30. TWEE WAARDEN • Het onderscheid dat Rorty tussen privé en publiek maakt correspondeert met twee waarden die hij belangrijk acht: zelfschepping (self-creation) en solidariteit. • De verschillende vocabulaires die zich richten op de twee waarden zijn incommensurabel. • Het vocabulaire dat is toegespitst op zelfschepping dient het idiosyncratische privébelang van individuen. • Daarentegen dient het vocabulaire dat is gericht op solidariteit publieke goederen en het creëren van instituties die wreedheid vermijden en bestrijden. • Nietzsche, Heidegger en Derrida verrijken volgens Rorty het denken over zelfschepping en Dewey, Berlin en Habermas het denken over solidariteit.

  31. 3. TOLERANTIE EN HOOP

  32. POLITIEKE AGENDA • Volgens Rorty heeft de liberale democratie die hem voor ogen staat geen filosofisch fundament nodig. • Dat neemt niet weg dat de filosofie behulpzaam kan zijn bij het articuleren van liberaal-democratische waarden. • In moreel opzicht moet een samenleving niet loyaal zijn ten opzichte van universele waarden, maar ten opzichte van haar eigen traditie. • Van een Amerikaanse burger mag bijvoorbeeld worden verwacht dat hij loyaal is tegenover de waarden van de ‘founding fathers’ van de Verenigde Staten.

  33. PATRIOTTISME • Rorty verdedigt een patriottisme dat zich richt op ideeën die in de Amerikaanse constitutie tot uitdrukking zijn gebracht. • De reïteratie van het werk van John Dewey en Walt Whitman is zinvol om kritiek uit te oefenen op het anti-liberalisme van neoconservatieven en het culturalisme van sommige intellectuelen. • Het culturalisme impliceert het veronachtzamen van sociaal-economische vraagstukken. • Rorty wil het progressief pragmatisme nieuw leven inblazen door aandacht te vragen voor drie liberaal-democratische waarden: solidariteit, tolerantie en hoop.

  34. MEDELEVEN • Rorty verzet zich tegen degenen die solidariteit willen baseren op algemene principes (bijvoorbeeld ‘common humanity’). • Volgens hem berust solidariteit op de identificatie van een individu met een bepaalde groep, d.w.z. op een wijgevoel. • Het (h)erkennen van het lijden en de kwetsbaarheid van de ander is de voedingsbodem van solidariteit. • Deze vorm van medeleven (compassion) kan ontwikkeld en gevormd worden door onder andere films, strips en literatuur. • Deze kunstuitingen kunnen zodoende ertoe bijdragen dat steeds meer mensen tot de ‘onzen’ worden gerekend. • Solidariteit is eerder het product van verbeeldingskracht dan van filosofische fundering.

  35. AFWIJZEN EN TOCH ACCEPTEREN • Rorty stelt voor om in plaats van metaforen van de toenadering (bijvoorbeeld ‘dichter bij de waarheid’) metaforen van de uitbreiding (bijvoorbeeld ‘het verplaatsen van de horizon’) te gebruiken. • Het beeld dat de essentie van iets steeds meer benaderd wordt, zou plaats moeten maken voor het beeld dat mensen van verschillende culturen openhartig met elkaar communiceren. • Neopragmatisten hechten daarom veel waarde aan tolerantie: het accepteren van wat men afwijst. • Volgens Rorty is tolerantie de belangrijkste deugd van een ironicus.

  36. NIEUWE PERSPECTIEVEN • Een lange tijd dachten filosofen meer na over de eeuwigheid dan over de toekomst, zagen ze zich eerder als dienaren van de waarheid dan als dienaren van de vrijheid. • Pas toen ze de hoop hadden opgegeven kennis over de eeuwigheid te verwerven, konden ze concrete beelden van een betere toekomst ontwerpen. • Met Hegel maakte de Platoonse vlucht voor de tijd plaatst voor het serieus nemen van de geschiedenis. • Daardoor werd ruimte gecreëerd voor hoopvolle verwachtingen op een betere toekomst. • Rorty vraagt aandacht voor het feit dat in de getto’s van Amerika hele generaties zonder hoop op een beter leven opgroeien. • Een leven zonder hoop is desastreus • Liberale hoop > de verwachting dat de wreedheid in de samenleving kan worden teruggedrongen.

  37. INTELLECTUEEL ENGAGEMENT • De liberale ironicus is Rorty’s ideale intellectueel. • Intellectuelen onderscheiden zich van niet-intellectuelen doordat ze meer dan een vocabulaire beheersen. • Daarom zijn zij in staat om op een reflexieve wijze afsluitende vocabulaires te herschrijven en zodoende het open gesprek in een cultuur gaande te houden.

  38. TUSSEN STOELEN EN BANKEN • Rorty is noch een modernist, noch een postmodernist. • In veel opzichten stemt Rorty overeen met de als modernist te boek staande Habermas en met de als postmodernist te boek staande Foucault. • Rorty is in zekere zin een radicaal verlichtingsdenker, omdat hij het gedachtengoed van de Verlichting inzet om het funderingsdenken van Verlichtingsdenkers te kritiseren. • Met zijn aandacht voor de ironie en het doorbreken van de traditionele grens tussen literatuur en filosofie, komt Rorty de postmodernisten tegemoet. • Rorty vat de verschillen en overeenkomsten met Foucault en Habermas pregnant samen: “Michel Foucault is an ironist who is unwilling to be a liberal, whereas Jürgen Habermas is a liberal who is unwilling to be an ironist.”

  39. BLINDE VLEKKEN • Net als Foucault en Habermas kritiseert Rorty de Platoonse en Kantiaanse poging om het wezen van het zelf te achterhalen. • Habermas wijst erop dat Nietzsche en met hem Heidegger, Derrida en Foucault een einde maken aan het emancipatorische gedachtegoed van de Verlichting. • Rorty over Nietzsche, Heidegger, Derrida en Foucault: “as public philosophers they are at best useless and at worst dangerous, but I want to sinsit on the role the and others like them can play in accommodating the ironist’s private sense of identity to her liberal hopes.” • Foucault wijst op de ‘drawbacks’ van de door Dewey en Habermas omarmde democratische samenleving: de wijze waarop ze door middel van disciplinering en normalisering de zelfschepping ondermijnen. • Volgens Rorty is Foucault echter blind voor het feit dat de disciplinering en normalisering voor de oplossing van sommige problemen in de samenleving heeft gezorgd.

More Related