1 / 44

Meer over kwantoren

Meer over kwantoren. GQ theorie. N en VP denoteren eigenschappen (verzamelingen individuen). NP denoteert verzameling van eigenschappen (verzameling van verzamelingen). VP  NP Det legt relatie tussen twee verzamelingen A en B gegeven door N en VP: Q(A,B). Relaties I.

aman
Download Presentation

Meer over kwantoren

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Meer over kwantoren

  2. GQ theorie • N en VP denoteren eigenschappen (verzamelingen individuen). NP denoteert verzameling van eigenschappen (verzameling van verzamelingen). VP  NP • Det legt relatie tussen twee verzamelingen A en B gegeven door N en VP: Q(A,B).

  3. Relaties I • Alle studenten zijn intelligent • Alle(Studenten, Intelligent) = 1 iff Studenten  Intelligent • Geen student is rijk • Geen(Studenten, Rijk) = 1 iff Student  Rijk = 

  4. Relaties II • De meeste studenten zijn gelukkig • De meeste(Student, Gelukkig) = 1 iff |Student  Gelukkig| > |Student – Gelukkig|.

  5. Eigenschappen • Algemene eigenschappen van kwantoren: beperking op de klasse van relaties tussen verzamelingen die worden uitgedrukt door natuurlijke taal determinatoren. • Eigenschappen die subklassen van determinatoren karakteriseren.

  6. Conservativiteit I • Conservativiteit: Q(A,B)  Q(A,AB) • Alle kinderen zijn lief  • Alle kinderen zijn lieve kinderen • Geen kind is slecht  • Geen kinderen zijn slechte kinderen

  7. Conservativiteit II • De meeste klanten zijn tevreden  • De meeste klanten zijn tevreden klanten. Maar: • Alleen studenten zijn tevreden <-/-> • Alleen studenten zijn tevreden studenten.

  8. Conservativiteit III • Q(A,B)  Q(A,AB) Cons: A-B AB B-A |B-A| is irrelevant

  9. Implicaties • Conservativiteit: links-rechts asymmetrie. • Natuurlijke taal heeft wel kwantor ‘enkele’, maar niet ‘nenkele’. • Enkele A zijn B: AB • Nenkele A zijn B: B-A  • Cons. beperkt mogelijke interpretaties.

  10. Maar alleen dan? • Alleen: geen standaard determinator, daarom uitzondering. • Hij voetbalt alleen. • Hij speelt alleen op donderdag. • Alleen onze allerbeste studenten gaan door naar het excellente programma. • Gevoelig voor focus. • ‘rechts’ leunend i.p.v. ‘links’

  11. Kwantiteit • Kwantiteit: gesloten onder permutatie Q(A,B) = Q(A,B) • Dus: aantal telt, identiteit niet. • Evident voor: alle, geen, twee, de meeste, hoogstens tien, etc. • Maar: Jan’s fiets is gestolen.

  12. Extensie • Extensie: QE(A,B) en E  E’, dan QE’(A,B). • B.v. geen kwantor ‘blik’ • Blik (A,B) = 1 desda |-A| = 3 • BlikE (A,B) = 1 desda |E-A| = 3 • ‘Blik’ is conservatief, en kwantitatief, maar niet extensioneel.

  13. Alles samen • Cons+Kwant+Ext:alleen |A|, |AB| telt. E’ E A-B AB B-A

  14. Subklassen • Sterk/zwak onderscheid • Monotonie

  15. Sterk/zwak • Distributie in existentiële zinnen: • Er speelt een kind/iemand/*het kind/*Julia op straat. • Er speelt geen kind/niemand op straat. • Er spelen kinderen/twee kinderen/veel /weinig/geen kinderen/… op straat. • *Er spelen alle/de meeste/beide/geen van beide… kinderen op straat.

  16. Symmetrie I • Zwakke determinatoren zijn symmetrisch: Q(A,B)  Q(B,A). • Twee zakenlui zijn deelnemers  • Twee deelnemers zijn zakenlui. • |AB| bepaalt waarheidscondities.

  17. Symmetrie II • Symmetrisch: twee, enkele, veel, weinig, hoogstens twee, geen,.. • |AB| > 2, > n, < n, =, , … • Niet-symmetrisch: alle, de meeste, beide, geen van beide, 80% van, … • Whc: altijd |A| of |A-B| nodig.

  18. Symmetrie en ‘er’ I • Waarom alleen symmetrische kwantoren in existentiële zinnen zoals ‘er is/er zijn’? • Keenan (1987): ‘is/zijn’ levert predikaat van existentie. • Alleen symmetrische kwantor levert ekwivalentie op met predikaat van existentie.

  19. Symmetrie en ‘er’ II • Er zijn twee studenten in de bibliotheek.  • Twee studenten zijn in de bibliotheek • Voor symmetrische determinatoren geldt: • E Det(Stud  InBib)  Det(Stud, InBib) • Cf: Er zijn alle studenten in de bibliotheek. • / Alle studenten zijn in de bibliotheek. • Symmetrische Q niet essentieel tweeplaatsig: whc alleen afhankelijk van |A  B|.

  20. Monotonie • Inferentie eigenschappen. • MON: Q(A,B) en B  B’, dan Q(A,B’). • MON: Q(A,B) en B’  B, dan Q(A,B’). •  MON: Q(A,B) en A  A’, dan Q(A’,B). •  MON: Q(A,B) en A’  A, dan Q(A’,B).

  21. Stijgend • MON: Q(A,B) en B  B’, dan Q(A,B’). • Alle kinderen kwamen laat thuis  • Alle kinderen kwamen thuis. • Geen kind kwam laat thuis -/-> • Geen kind kwam thuis. • Precies vijf kinderen kwamen laat thuis -/-> Precies vijf kinderen kwamen thuis.

  22. Dalend • MON: Q(A,B) en B’  B, dan Q(A,B’). • Geen kind kwam thuis  • Geen kind kwam laat thuis. • Alle kinderen kwamen thuis -/-> • Alle kinderen kwamen laat thuis. • Precies vijf kinderen kwamen thuis -/-> • Precies vijf kinderen kwamen laat thuis.

  23. Conjunctie reductie I • Sofia zwemt en danst.  • Sofia zwemt en Sofia danst. • Iedereen lachte en huilde  • Iedereen lachte en iedereen huilde.

  24. Conjunctie reductie II • Dus i.h.a.: NP (VP1 en VP2)  NPVP1 en NP VP2? • Nee: alleen voor MON  • Als NP (VP1 en VP2) en NP is MON , dan NP VP1 en NP VP2, want VP1  VP2  VP1 en VP1  VP2  VP2.

  25. ‘En’ en ‘of’ reductie • Geen kind danst en zwemt -/-> • Geen kind danst en geen kind zwemt. • K  D  Z =  -/-> K  D =  • Geen kind danst of zwemt  • Geen kind danst en geen kind zwemt. • K  (D  Z) =   K  D =  en • K  (D  Z) =   K  Z = .

  26. Omgekeerd bereik I • Bereik: ‘lineaire’ en ‘inverse’ scope. • Lineair bereik: links-rechts volgorde in zin gerespecteerd in interpretatie. • Omgekeerd bereik: syntactische links-rechts volgorde omgekeerd in interpretatie. • Alle deuren werden niet geopend. • >  (lineair);  >  (inverse)

  27. Omgekeerd bereik II • Buiten iedere ambassade wappert een vlag. • >  (lineair);  >  (inverse) • Een vlag wappert buiten iedere ambassade. •  >  (lineair); >  (inverse)

  28. Monotonie en bereik • MON kwantoren staan geen inverse scope toe. • Weinig deuren werden niet geopend. • Weinig > , maar niet:  > weinig. • Twee studenten hebben geen boek van Chomsky gelezen. • Twee > geen, maar niet: geen > twee.

  29. Vlag/ambassade • Hoogstens twee vlaggen hangen buiten iedere ambassade. • Hoogstens twee > iedere, ?niet: iedere > hoogstens twee • Buiten iedere ambassade hangen hoogstens twee vlaggen. • Iedere > hoogstens twee, niet: hoogstens twee > iedere.

  30. Polariteit • Negatief polaire uitdrukkingen: komen alleen voor in ‘negatieve’ omgeving. • Julia hoeft niet te komen. • *Julia hoeft te komen. • Niemand hoeft huiswerk te maken. • *Iedereen hoeft huiswerk te maken. • NPI moet gelicenseerd worden.

  31. Licenseerder is mon • *Minstens/Hoogstens vijf kinderen hoeven hun huiswerk over te doen. • Iedereen die ook maar iets heeft gezien moet zich melden. • Als je ook maar iets hebt gezien moet je het vertellen. • Wie heeft er ook maar enig vertrouwen in de regering?

  32. Rare woordjes.. • Julia heeft nooit een rooie cent op zak. • Je kon geen hand voor ogen zien. • Ik snap er geen fluit/snars/biet… van. • Dat komt nooit meer terug. • De kritiek was niet mals. • Heb je hem ooit een vinger zien uitsteken om iemand te helpen?

  33. Gradaties van negatie • Sommige NPIs stellen ‘strictere’ eisen aan licenseerder dan andere. • Hoogstens drie monniken kunnen vader abt uitstaan. • *Hoogstens drie nonnen kennen ook maar een paar woorden Fries • *Na hoogstens drie lezingen was de kritiek mals.

  34. Engelse NPIs • Julia didn’t say anything. • Nobody said anything. • If you saw anything, you should report to the police. • He doesn’t have a red cent. • I don’t give a damn/fuck/… • Engelse NPIs in mon conteksten.

  35. Franse NPIs • Je n’ai pas vu quoi que ce soit. Ik zag niet wat dan ook. • Personne n’a vu quoi que ce soit. Niemand heeft gezien wat dan ook. • Si tu vois qui que ce soit, dis-moi. Als je ziet wie dan ook, zeg het me. • Franse NPIs in mon conteksten.

  36. Polariteit en concordantie • Personne n’a vu quoi que ce soit NPI • Niemand heeft gezien wat dan ook • Personne n’a rien vu. n-woord • Lett: Niemand heeft niets gezien • Niemand heeft iets gezien (concord) • Hypothese: n-woorden zijn ‘stricte’ en ‘zelflicenserende’ NPIs.

  37. Kwantificatie over tijd • D-kwantificatie ( determiner) versus A-kwantificatie ( adverbia, auxiliary). • Kwantificatie over tijdstippen of intervallen • Jenny huilt nooit • Dit restaurant is altijd open

  38. Kwantificatie over gebeurtenissen • Jenny is twee keer naar Parijs geweest • Jenny gaat vaak zwemmen • Jenny gaat meestal alleen naar de film • Jenny dient haar werkstukken nooit op tijd in. • Dit restaurant is altijd open op zondag.

  39. Kwantificatie over individuen • Gedichten gaan vaak over liefde. •  Demeeste gedichten gaan over liefde • Een ooievaar heeft altijd een partner voor het leven. •  Alle ooievaars hebben een partner voor het leven.

  40. Domein van kwantificatie • In GQ termen: Als adverbium is Q(A,B), hoe bepalen we A? • Rol van syntaxis (maar minder sterk dan bij D-kwantificatie) • Rol van focus • Rol van presupposities

  41. Rol van syntaxis • Als Jenny naar de film is geweest gaat ze daarna altijd een borrel drinken in de Bastaard. • Q = altijd • A = als-zin • B = hoofdzin

  42. Focus en presuppositie • Karel draagt altijd rode DASSEN. • Karel draagt altijd RODE dassen. • Marie wint altijd, Karel verliest meestal. • Een kat komt altijd op zijn pootjes terecht.

  43. Proportieprobleem • (i) Als een student een kat heeft, zorgt hij er meestal goed voor. • (ii) De meeste studenten die een kat hebben zorgen er goed voor. • Situatie: Er zijn 10 studenten. 9 studenten hebben elk 1 kat, en zorgen er goed voor. 1 student heeft 25 katten, en zorgt er niet goed voor. • Is (i) waar in deze situatie? En (ii)? • Conclusie: (i) kwantificeert niet over paren.

  44. Conclusies • Natuurlijke taal heeft meer expressieve kracht dan door 1e orde logica kan worden uitgedrukt. • GQ theorie toepasbaar op telbare en niet-telbare nomina, en op adverbiale kwantificatie. • GQ eigenschappen relevant voor bereik, existentiële zinnen, polariteit,..

More Related