1 / 48

Morfologie

Morfologie. Woordvormen en woordformatie. Woorden als basis? (1). We denken aan woorden als basiselementen van de grammatica. Maar veel woorden vinden we in verschillende vormen: koek/koeken/koekje/koekjes, praten/praat/praatte/gepraat ,.. Lexicale opslag: kostbaar, ineffici ënt.

lan
Download Presentation

Morfologie

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Morfologie Woordvormen en woordformatie

  2. Woorden als basis? (1) • We denken aan woorden als basiselementen van de grammatica. • Maar veel woorden vinden we in verschillende vormen: koek/koeken/koekje/koekjes, praten/praat/praatte/gepraat,.. • Lexicale opslag: kostbaar, inefficiënt.

  3. Woorden als basis? (2) • Gemiste generalisaties: agreement • Agreement: overeenkomst in persoon, getal, geslacht. • een stoel/*een stoelen, twee boeken/*twee boek, ik loop/*ik loopt/*ik lopen, een mooi boek/*een mooie boek. • Twee_pl boeken_pl, ik_1 loop_1.

  4. Morfemen • Morfemen: kleinste betekenisdragende elementen in de taal. • Morfeem: één of meer fonemen • Morfeem  lettergreep (syllabe) • kind, tafel, groot, gezellig.

  5. groter grot-er cholocaatjes chocolaa-tje-s schoolbord school-bord wandelen wandel-en, wandelt wandel-t wandeling wandel-ing Hoeveel morfemen?

  6. Woordsoorten (1) • Lexicale categoriën (inhoudswoorden): N (noun), V (verb), A (adjective/adverb). • Noun: wandeling, schoolbord, melk,.. • Verb: wandelen, eten, breken.. • Adjective: rood, koud, snel. • Adverb: gisteren, nog, wel.

  7. Woordsoorten (2) • Grammaticale categoriën‘functiewoorden’ • Det (determiner, lidwoorden de, een, telwoorden drie, veel, kwantoren alle, geen), • pronomina (ik, hij, hem), • voegwoorden (nevenschikkend en, maar, want, onderschikkend omdat, wanneer). • partikelsopbellen, aantrekken, inpakken..

  8. Criteria • Inhoudswoorden vormen een open klasse, ruimte voor nieuwe woorden, voor woordformatie, referentiële betekenis. • Functiewoorden vormen een gesloten categorie, weinig vernieuwing, weinig of geen morfologie, betekenis lastig in isolatie te bepalen, veel contekst.

  9. Twijfelgevallen • P (preposition/postposition, adposition): gesloten categorie, b.v. in, naar, op, maar soms ook verwantschap met open klasse, b.v. (rond) de wereld (rond) /ronde tafel). • Aux (hulpwerkwoord): hebben, zijn, zullen, maar ook gebruik als zelfstandig werkwoord (ik heb geslapen/heb jij dat boek?).

  10. Compounding • Wat kunnen we doen met woorden, om meer woorden te maken? • Compounding: twee inhoudswoorden aan elkaar plakken om een nieuw inhoudswoord te vormen. • School-bord, tafel-kleed, wit-bord, achter-ingang, schaats-baan, boen-was.

  11. Mengvorm waarin twee of meer morfen zijn versmolten. Bollywood: Bombay + Hollywood. Microsoft: Micro+ software. Infomercial: informatie + commercial. Battus: Hugo Brandt Cortius In Lewis Carroll’s Through The Looking Glass, Humpty Dumpty says to Alice " Well, slithy means lithe and slimy...You see it’s like a portmanteau—there are two meanings packed up into one word." Portmanteau

  12. Derivatie • Derivatie: inhoudswoord combineren met een functioneel morfeem om een nieuw inhoudswoord, meestal van een andere lexicale categorie te vormen. • Wandel-ing, schrijv-er, computer-en, nomin-atie, ver-grijz-en, .. • blauw-ig, be-drinken, on-logisch, .. • bemoeizucht-ig-heid, klag-er-ig-heid,

  13. Inflectie • Inflectie: inhoudswoord combineren met grammaticaal morfeem, dat een andere vorm van hetzelfde woord (dezelfde lexicale categorie) oplevert. • Verschillende typen inflectie per lexicale categorie.

  14. Inflectie op N • Enkelvoud/meervoud: stoel-stoelen, gato-gatas (Spaans). • Naamval: mensa-mensae-mensam (Latijn). Vgl. pronomina hij/hem. • Grammatikaal geslacht: Du der Mensch, die Frau, das Kind. Nl de man, de vrouw, het kind. Sp gato-gata. Vgl. Pronomina hij/zij. • Verkleinwoord: koek-koekje, tafel-tafeltje.

  15. Inflectie op V (1) • Getal: loopt-lopen, liep-liepen. • Persoon: ik loop, hij loopt, wij lopen. • Talen met veel/weinig getals- en persoonsinformatie, b.v. Spaans vs. Nl.

  16. Inflectie op V (2) • Werkwoordstijden: lopen-liep, montre-montrait-montrera (Frans). • Soms met hulpwerkwoorden: heeft gelopen, gaat regenen, zal sterven/ il a marché, il va pleuvoir (Frans). • Primair tegenwoordige, verleden, toekomende tijd, maar meer vormen dan drie.

  17. Inflectie op V (3) • Aspect: walks/is walking, ate/was eating • Slavisch aspect: perfectief (‘complete handeling’) vs. imperfectief (‘ongoing’). malować (schilderen_imp), pomalować, namalować (schilderen_perf ) (Pools). • Wijs (‘mood’): indicatief/subjonctief (aanvoegende wijs), leve de koningin; je voudrais que tu viennes/*vient (Frans).

  18. Inflectie op A • Geslacht: een mooi boek/*een mooie boek. (de vs. het). un livre vert une feuille verte (Frans ) • Getal (niet in Nl). les livres verts/les feuilles vertes (Frans). • Graden van vergelijking: groot-groter-grootst, oud-ouder-oudst.

  19. Portmanteau inflectie • Loop-t: t = 3e persoon + enkelvoud + tegenwoordige tijd. • Russisch: uitgang -ach, zoals in v gorod-ach (in de steden) = locatief (casus) + meervoud. • Vgl Hongaars: twee aparte uitgangen: a város-ok-ban, waarbij -ok = meervoud, en -ban = "in".

  20. Soorten morfemen

  21. Gebonden vs. vrij

  22. Nul morfemen • Soms zie je niet dat een woord van vorm is verandert, maar bestaat het wel in verschillende vormen (met bijbehorende betekenissen). • Zingen (V/N): zij begonnen te zingen/ het zingen verveelde mij. • Engels deer (sg) – deer (pl).

  23. Volgorde kwesties • Derivatie < inflectie, want inflectie categoriegebonden. • Tafel-tje-s, *tafel-s-tje • Wandel-ing-en, *wandelt-ing

  24. Affixen • Prefixatie (vooraan het woord): on-logisch, ont-aard, a-technisch, re-animatie, be-drinken, ... • Suffixatie (achteraan het woord): wandel-ing, loop-t, tafel-tje,.. • Circumfixatie (om het woord heen): ver-grijzen, ge-gev-en.

  25. Infixatie • Infixatie (midden van het woord): niet in Nederlands. Tagalog:

  26. Klankverandering • Verandering van klinker in de stam geeft inflectie aan. • spreken-sprak-gesproken, zingen-zong-gezongen, sing-sang-sung (Engels), finden-fand-gefunden (Duits).

  27. haakjesprobleem • Wat is de structuur van een woord met zowel prefixatie als suffixatie? • on-gelukkig-er, re-animatie-s. • Semantisch: [[on [ gelukkig]] er], [[re [animatie]] s].

  28. Taalvariatie (1) • Talen maken niet evenveel gebruik van morfologie. • Nederlands: veel compositie, relatief veel derivatie (verkleinwoorden!), relatief weinig inflectie.

  29. Taalvariatie (2) • Isolerende talen: geen gebonden morfemen (Chinees etc.). • Agglutinerende talen (Turks): alle gebonden morfemen zijn affixen; één betekenis per morfeem. • Inflectionele talen (Indo-Europees): naast gebonden morfemen ook klankvariatie, portmanteau morfemen. • Polysynthetische talen (Inuit): extra veel morfologie, weinig syntaxis, b.v. incorporatie.

  30. Verwerving van lexicale categorieën • Hulp van syntactische contekst. Test: nonsense woorden. • Zaf kwam binnen. • Een zaf kwam binnen. • Jan en Piet zaften. • Jan zafte Piet. • Wie is zaf/wat is eenzaf/wat is zaffen?

  31. Verwerving van morfologie • Woordverwerving via geheugenopslag (volledige vormen, taalafhankelijk). • Kinderen hebben vroege kennis van hiërarchische woordstructuur, b.v. volgorde inflectie/derivationele morfemen: boek-je-s. • Voor onbekende vormen: ‘fillers’ (die!).

  32. Root infinitives • Baby spugen, papa schoen wassen, andere beentje ook wiebelen,.. • Finietheid wordt gaandeweg verworven: eerste hulpwerkwoorden (is, doet, wil), later verleden tijd ((ge)daan, (ge)maakt)), pas daarna combinaties hulpwerkwoord + infinitief (wil lopen, gaat slapen, moet drinken).

  33. Verbale inflectie • Werkwoordsvervoegingen. • In volwassenentaal: ik loop, jij loopt, zij lopen, wij liepen, wij hebben gelopen, wij zullen lopen, wij gaan lopen. • Startpunt voor kinderen: root infinitives. • Hebben, lezen, drinken, kleuren, bouwen,… • Baby huilen, boekje lezen, broodje eten, toren bouwen, mama helpen, …

  34. Volwassenentaal • In volwassenentaal zijn root infinitives zeer beperkt, b.v.: • Parel altijd bij ons blijven? Dat zie ik niet gebeuren. • We liepen en we liepen maar. En die hond achter ons aansjokken. • Wacht, de wekker even proberen voor morgenochtend.

  35. Fase in kindertaal • Root infinitives: fase in ontwikkeling: ruwweg 20-36 maanden. • Ook in vrij complexe uitingen: andere beentje ook wiebelen? (22 mnd). • Fase van root infinitives niet homogeen in tijd: synt/sem ontwikkeling. • Ontwikkeling mondt uit in volwassenstadium.

  36. Vroege finiete vormen • Modale werkwoorden komen nauwelijks voor in root infinitives. • Vanaf voorkomen vervoegd. • Kan niet, lukt niet, lukt wel, moet daar in, mag ik hebben.

  37. Vroege finiete hoofdwerkwoorden • Eerste hoofdwerkwoorden in finiete vorm: verwijzen naar toestanden. • Baby slaapt, die heef snor, ik ga ook naar de dokter, ik hoor paardje niet, daan ligt in de wieg. • Maar niet alle statische werkwoorden: auto hebben.

  38. Voltooid deelwoord • Voltooid deelwoord komt eerder dan verleden tijdsvorm: • Heeft gespuugd, heeft gepoept.

  39. Meer finiete ww • Handelingen: doet ‘ie nou? Wat is dat? Valt bijna om. Hier kom de tractor. Kijk, Ernie huil. Hij zeg toetoet.

  40. Generalisaties • Statische werkwoorden komen niet voor in root infinitives (uitzondering: hebben). • Verklaring: statische werkwoorden komen nauwelijks voor als infinitieven in volwassenentaal (m.u.v. hebben). • Rol van input: wat je niet hoort, leer je ook niet.

  41. Temporele verwijzing • Vroege root infinitives kunnen verwijzen naar heden, verleden en toekomst. • Mama helpen: ik ben mama aan het helpen, ik wil mama helpen, mama moet mij helpen. • Baby spugen: de baby heeft gespuugd/de baby is aan het spugen.

  42. Modaliteit • In latere stadia van ontwikkeling krijgen root infinitives steeds meer een modale betekenis: willen, moeten, futurum. • Verklaring: Elsewhere principe. • Root infinitive is ‘default’ vorm voor alle betekenissen, tot meer gespecialiseerd vormen zijn verworven.

  43. Verwijzen naar verleden • Met de verwerving van de eerste verleden deelwoorden wordt een manier gecreëerd om naar het verleden te verwijzen. • Baby heeft gespuugd/handen gekleurd zijn opvolger van baby spugen/kleuren handen voor verleden tijd betekenis.

  44. Verwijzen naar heden • Met de verwerving van de eerste finiete vormen van lexicale werkwoorden wordt een manier gecreërd om naar het heden te verwijzen. • Baby huilt is opvolger van baby huilen.

  45. Futurum/modaliteit • Root infinitives blijven bestaan zolang geen complexere constructies zijn verworven voor toekomende tijd en modaliteit. • Met de opkomst van gaan spelen, moet zitten, wil boekje lezen, etc. verdwijnen de root infinitives langzaam uit de kindertaal.

  46. Conclusies I • Root infinitives zijn ‘default’ vorm in kindertaal, omdat andere vormen nog niet worden beheerst. • Fase van root infinitives is niet homogeen: ontwikkelingsstadia. • Root infinitives hebben niet één betekenis: afhankelijk van stadium.

  47. Conclusies II • Morfologische/syntactische en semantische verwerving gaan gelijk op: verwerving van vorm èn betekenis. • Bootstrapping

  48. Overgeneralisatie • Vanaf Vanaf 21/2 à 3 jaar: explosie aan woorden en grammaticale constructies. • Alle woorden worden ‘de’ woorden: Mag ik nou de bord? (nog geen grammaticaal gender) • Man/vrouw onderscheid bekend, maar iedereen wordt ‘hij’; pas later weer ‘zij’. • Alle werkwoorden worden zwak, ook als sterke vorm al verworven: Hij slaapte/hij roepte, hij loopte, wij zoekten, …

More Related