1 / 53

FARMACOTHERAPIE BIJ PROBLEMATISCH GEBRUIK VAN ILLEGALE DRUGS

FARMACOTHERAPIE BIJ PROBLEMATISCH GEBRUIK VAN ILLEGALE DRUGS. CYCLUS HUISARTS EN DRUGS 18 januari 2005 UZ Gent Dr. Dany Motte Kliniek De Pelgrim - Oosterzele. INHOUD. 1 Situering 2 Doelstellingen farmacotherapie 3 Psycho-analeptica / kickmiddelen - cocaïne - amfetamines

jud
Download Presentation

FARMACOTHERAPIE BIJ PROBLEMATISCH GEBRUIK VAN ILLEGALE DRUGS

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. FARMACOTHERAPIE BIJPROBLEMATISCH GEBRUIK VAN ILLEGALE DRUGS CYCLUS HUISARTS EN DRUGS 18 januari 2005 UZ Gent Dr. Dany Motte Kliniek De Pelgrim - Oosterzele

  2. INHOUD 1 Situering 2 Doelstellingen farmacotherapie 3 Psycho-analeptica / kickmiddelen - cocaïne - amfetamines 4 Psychodisleptica / tripmiddelen - cannabis - andere hallucinogenen 5 Psychiatrische co-morbiditeit 6 Psycholeptica / roesmiddelen - opiaten / opioïden 7 Benzodiazepines

  3. INHOUD 1 Situering 2 Doelstellingen farmacotherapie 3 Psycho-analeptica / kickmiddelen - cocaïne - amfetamines 4 Psychodisleptica / tripmiddelen - cannabis - andere hallucinogenen 5 Psychiatrische co-morbiditeit 6 Psycholeptica / roesmiddelen - opiaten / opioïden 7 Benzodiazepines

  4. 1 Situering 1.1 Ontstaansfactoren Onderzoek naar - de kenmerken van de gebruiker - de kenmerken van het product - de kenmerken van de omgeving heeft de bedoeling om het samenspel tussen deze factoren te vatten en aanknopingspunten te zoeken voor het ontwikkelen van efficiënte preventie- en behandelingsstrategieën.

  5. 1.2 Meerdere concepten en modellen1.2.1 Het 3 M-model Mens Middel Milieu

  6. metabool neurotransmitter genetisch rolmodel stress beschikbaarheid traumatische events leeftijd geslacht etniciteit beroep sociale klasse stemmingsstoornissen angststoornissen persoonlijkheidsstoornissen

  7. 1.2.3 Neurotransmissiemodel(1/2) Mesolimbische dopaminerge baan = baan van beloning en bekrachtiging Er zijn veel natuurlijke reactiewegen die resulteren in het vrijgeven van dopamine gaande van intellectuele tot sportieve prestaties, van het genieten van een symfonie tot het beleven van een orgasme. Daartoe is een uitgebreide “apotheek” van natuurlijk voorkomende stoffen voorhanden.

  8. 1.2.3 Neurotransmissiemodel(2/2) Zelfgeproduceerde morfine/heroïne = endorfinen Zelfgeproduceerde cannabis = anandamide Zelfgeproduceerde nicotine = acetylcholine Zelfgeproduceerde cocaïne/amfetamine = dopamine Middelenmisbruik zou afhangen van het aantal dopaminereceptoren dat een individu heeft: onderzoek m.b.t. alcohol, cocaïne en amfetamines toont aan dat een zwakke initiële reactie voor een drug een hoog risico voorspelt voor misbruik en v.v.

  9. Reinforcement: neurochemical systems (alcohol) Glutamate Excitatory Input Enkephalin or Dynorphin Inhibitory Neuron k Opioid Receptors Dopamine Receptors Enkephalin Inhibitory Neuron Dopamine Neuron GABA Neuron REWARD m Opioid Receptors GABA-A Receptors GABA Inhibitory Feedback Presynaptic Opioid Receptors (m, d?) GABA Inhibitory Neuron Ventral Tegmental Area (VTA) Nucleus Accumbens (NAc)

  10. 1.3 Multifactorieel en multicausaal Problematisch druggebruik laat zich niet in een éénduidig verklarings- of ontstaansmodel vatten omdat er sprake is van een complex samenspel van verschillende factoren en condities.

  11. 1.4 Definitie problematisch druggebruik Evolutief: aantal stadia van experimenteel gebruik tot totale afhankelijkheid. Complex: samenspel van meerdere factoren en invloeden. Meervoudig: vaak polydruggebruik en dubbele diagnose; gerelateerde problemen situeren zich op alle vlakken van het bestaan. Chronisch: gedragsverandering is een proces van vallen en opstaan; zelfs een goede motivatie kan recidieven niet steeds voorkomen.

  12. 1.5 Behandelingsmodellen Evenzeer er geen éénduidig verklaringsmodel voor problematisch druggebruik bestaat, bestaat er ook géén éénduidig behandelingsmodel. Problematisch druggebruik vereist in het algemeen een globale aanpak waarbij op verschillende disciplines een beroep wordt gedaan. Binnen de multidisciplinaire aanpak heeft ook de farmacotherapiezijn plaats maar slechts als onderdeel van een integrale psychosociale behandeling.

  13. INHOUD 1 Situering 2 Doelstellingen farmacotherapie 3 Psycho-analeptica / kickmiddelen - cocaïne - amfetamines 4 Psychodisleptica / tripmiddelen - cannabis - andere hallucinogenen 5 Psychiatrische co-morbiditeit 6 Psycholeptica / roesmiddelen - opiaten / opioïden 7 Benzodiazepines

  14. 2 Doelstellingen farmacotherapie • intoxicatie • ontwenning • hervalpreventie - substitutie - anti-craving - blokkeren middeleneffect - aversie • psychiatrische co-morbiditeit • somatische co-morbiditeit

  15. INHOUD 1 Situering 2 Doelstellingen farmacotherapie 3 Psycho-analeptica / kickmiddelen - cocaïne - amfetamines 4 Psychodisleptica / tripmiddelen - cannabis - andere hallucinogenen 5 Psychiatrische co-morbiditeit 6 Psycholeptica / roesmiddelen - opiaten / opioïden 7 Benzodiazepines

  16. 3 Psychoanaleptica / psychostimulantia 3.1 Cocaïne 3.2 Amfetamines

  17. 3.1 Cocaïne (1/5) 3.1.1 Neurofarmacologische werking Zowel verhoogde vrijstelling als blokkering van de re-uptake van dopamine. Idem maar in mindere mate voor noradrenaline en voor serotonine.

  18. 3.1 Cocaïne(2/5) 3.1.2 Farmacotherapie 3.1.2.1Bij detoxificatie Dopamine-agonisten o.v.v. anti-parkinson middelen: onderdrukken van craving. Gebeurde onderzoeken laten slechts beperkte resultaten zien met bromocriptine (Parlodel®) en pergolide (Permax®). Bovendien veel bijwerkingen!

  19. 3.1 Cocaïne (3/5) 3.1.2.2 Bij angst en agitatie Benzodiazepines: kort en in zo laag mogelijke dosis. Na ontwenning: SSRI’s. 3.1.2.2 Bij craving na de ontwenning Anti-epileptica: carbamazepine, gabapentin, lamotrigine, topiramaat... Zeer preliminaire bevindingen suggereren vermindering van cocaïnegebruik bij cocaïnedependentie.

  20. 3.1 Cocaïne (4/5) Naltrexone: in combinatie met CGT één positieve studie bij alleen cocaïnedependentie doch géén effect bij gecombineerde alcohol- en cocaïnedependentie. Disulfiram: vnl bij combinatie alcohol-cocaïne. 3.1.3 Bij depressie Antidepressiva: TCA (desipramine) of venlafaxine (S en N re-uptake inhibitie, in mindere mate D).

  21. 3.1 Cocaïne (5/5) 3.1.2.5 Synthese Er is actueel onvoldoende evidentie om farmaca op een systematische wijze te gebruiken ter ondersteuning van ontwenning, reductie van de craving of behoud van de abstinentie bij cocaïnedependentie. Toekomst: vaccin?

  22. 3. 2 Amfetamines(1/3) 3.2.1 Neurofarmacologische werking Klassieke amfetamines (dextroamfetamine, methamfetamine, methylphenidaat): zowel verhoogde vrijstelling als blokkering van de re-uptake van dopamine en noradrenaline, in mindere mate ook van serotonine.

  23. 3. 2 Amfetamines(2/3) 3.2.2 Farmacotherapie Vergelijkbaar met cocaïne maar weinig of geen onderzoek bij amfetamines. Bij psychose: meestal paranoïde psychose die goed reageert op klassieke neuroleptica (haloperidol). Bij depressie: TCA of venlafaxine. Bij angst en agitatie: benzodiazepines kort en in zo laag mogelijke dosis. Nadien SSRI’s.

  24. 3. 2 Amfetamines(3/3) 3.2.3 Synthese Er is actueel onvoldoende evidentie om farmaca op een systematische wijze te gebruiken ter ondersteuning van ontwenning, reductie van de craving of behoud van de abstinentie bij amfetaminedependentie.

  25. INHOUD 1 Situering 2 Doelstellingen farmacotherapie 3 Psycho-analeptica / kickmiddelen - cocaïne - amfetamines 4 Psychodisleptica / tripmiddelen - cannabis - andere hallucinogenen 5 Psychiatrische co-morbiditeit 6 Psycholeptica / roesmiddelen - opiaten / opioïden 7 Benzodiazepines

  26. 4 Psychodisleptica / tripmiddelen 4.1 Cannabis 4.2 Andere hallucinogenen - LSD - MDMA

  27. 4.1 Cannabis (1/4) 4.1.1 Neurofarmacologische werking De cannabisplant bevat > 400 verschillende psychoactieve stoffen (cannabinoïden) waarvan THC (delta-9-tetrahydrocannabinol) de belangrijkste is. Via cannabinoïdreceptoren o.m. activatie van de dopaminerge neuronen. In lagere dosis psycholeptisch, in hogere dosis psychodisleptisch (wanen, hallucineren).

  28. 4.1 Cannabis (2/4) 4.1.2 Farmacotherapie Geen specifieke medicamenteuze behandeling. Zonodig symptomatisch. 4.1.3 Medicinale cannabis bij ziekten van het CZS? Multiple sclerose: meerdere studies (o.m. de Britse CAMS; n=660) besluiten dat er vooralsnog geen overtuigend wetenschappelijk bewijs is voor de effectiviteit van cannabis op spasticiteit en pijn bij MS.

  29. 4.1 Cannabis (3/4) Chronische pijn: systematische meta-analyse van de resultaten van cannabis op - pijn bij kanker - postoperatieve pijn - pijn van neurologische origine (MS, ruggenmergletsel) - pijn bij gastro-intestinale aandoeningen - pijn bij AIDS besluit dat er momenteel geen plaats lijkt voor de behandeling van pijn met medicatie op basis van cannabinoïden.

  30. 4.1 Cannabis (4/4) Syndroom van Gilles de la Tourette: één studie met n=24 over 6 weken besluit tot een lichte vermindering van de Tourette-gerelateerde klachten. Epilepsie: tegenstrijdige dierexperimentele bevindingen met zowel vermindering als toename van de frequentie van insulten. Synthese: het endocannabinoïd systeem vormt een aantrekkelijk aangrijpingspunt voor farmacotherapie maar vervolgonderzoek is nodig.

  31. 4.2 Andere hallucinogenen (1/2) 4.2.1 LSD (Lyserg Saure Diaethylamide) 4.2.1.1 Neurofarmacologische werking Complexe interactie met meerdere neurotransmittersystemen (DA, NA) maar toch vooral agonist van de 5HT2A-receptoren. 4.2.1.2 Farmacotherapie Geen specifieke medicatie. Symptomatisch. Bij “flash backs”: casuïstische rapporten suggereren sertraline, andere naltrexone.

  32. 4.2 Andere hallucinogenen (2/2) 4.2.2 MDMA (methyleendioxymethamphetamine, XTC) 4.2.2.1 Neurofarmacologische werking Snelle en sterke vrijzetting van serotonine, in mindere mate van dopamine en noradrenaline: hallucinogeen en psychostimulerend. 4.2.2.2 Farmacotherapie Geen specifieke medicatie. Symptomatisch.

  33. INHOUD 1 Situering 2 Doelstellingen farmacotherapie 3 Psycho-analeptica / kickmiddelen - cocaïne - amfetamines 4 Psychodisleptica / tripmiddelen - cannabis - andere hallucinogenen 5 Psychiatrische co-morbiditeit 6 Psycholeptica / roesmiddelen - opiaten / opioïden 7 Benzodiazepines

  34. 5 Psychiatrische co-morbiditeit 5.1Algemeen(1/2) Co-morbiditeit is meer regel dan uitzondering. Amerikaans onderzoek toont aan dat de life time prevalentie van een willekeurige psychiatrische aandoening bij problematische gebruikers van illegale drugs bedraagt 53 %. Therapieresultaten i.h.a. minder gunstig.

  35. 5.1 Algemeen (2/2) Meest frequent: - ander middelenmisbruik (vooral alcohol), - affectieve stoornissen (vooral majeure depressie en bipolaire stoornis), - ADHD, - psychosen (vooral schizofrenie), - angststoornissen (vooral gegeneral. angst), - persoonlijkheidsstoornissen (APS en BPS).

  36. 5.2 Etiopathogenese(1/2) Etiologie is vaak onduidelijk o.w.v. complex geheel van factoren. Verschillende modellen: Psychiatrische stoornis Drugabusus zelfmedicatie Drugabusus Psychiatrische stoornis chronische intoxicatie Psychiatrische stoornis + drugabusus Gemeenschappelijke basis

  37. 5.2 Etiopathogenese (2/2) Psychiatrische stoornis Psychiatrische stoornis drugabusus Psychiatrische stoornis Drugabusus

  38. 5.3 ADHD(1/4) 5.3.1Epidemiologie ADHD - 6 tot 9 % van de kinderen 5 ♂/1♀; - symptomen persisteren bij 10 tot 60 % (3 tot 5 % van de volwassen populatie); - hoge co-morbiditeit o.m. middelenmisbruik: - 15-40 % alcoholproblemen; - 10-30 % illegale drugproblemen; - farmacotherapie in de kinderjaren vermindert het risico op MM met ca. 50 %.

  39. 5.3 ADHD (2/4) 5.3.2 Farmacotherapie Slechts als onderdeel van de multidisciplinaire aanpak! • Kinderen - methylphenidaat: 70 % gunstig effect; - clonidine vooral nuttig bij agressief en hyperactief gedrag en bij tics; - atomoxetine (hoogselectieve noradrenerge re-uptake remmer) blijkt zeer belovend maar nog niet in België beschikbaar. - TCA’s onder voorbehoud (EKG-controles).

  40. 5.3 ADHD (3/4) • Volwassenen Effecten van farmaca bij de volwassene zonder middelenmisbruik zijn vergelijkbaar met de effecten bij kinderen. Indien ADHD mét MM: 1-ste keus: - TCA’s: desipramine=Pertofran®, - bupropion = Zyban®, - (atomoxetine); 2-de keus: - MPH (orale inname vermindert de risico’s op abusus, de vormen met vertraagde vrijstelling zou dit risico nog verder beperken).

  41. 5.3 ADHD (4/4) SSRI’s hebben geen gunstig effect. MAO-I’s zijn matig werkzaam maar risico op bijwerkingen is groot. Andere TCA’s (imipramine, clomipramine) en venlafaxine tonen wisselende resultaten. 5.3.3 Synthese Amfetamines blijken zowel bij kinderen als bij volwassenen de eerste keuze bij de medicamenteuze behandeling van ADHD maar zijn tweede keuze indien ook MM.

  42. 5.4 Schizofrenie (1/6) 5.4.1 Epidemiologie - middelenmisbruik is de meest voorkomende comorbiditeit bij schizofrene patiënten: 40 tot 60 % misbruiken één of (vaker) meerdere middelen; - meest frequent wordt cannabis gebruikt; - net als in de algemene populatie lopen jonge mannelijke schizofrene patiënten meer kans.

  43. 5.4 Schizofrenie (2/6) 5.4.2 Weerslag van MM op het beloop van schizofrenie: - slechtere prognose, - meer ziekenhuisopnames, - hogere medicatiedoseringen, - slechtere therapietrouw, - meer kwetsbaar voor sociale disfunctie, - meer zelfmoordpogingen.

  44. 5.4 Schizofrenie (3/6) De psychotische comorbiditeit voegt enkele bijzondere kenmerken toe aan het verslavingsbeeld: - chaotisch, polymorf en opportunistisch middelenmisbruik, - beperktere motivatie, - beperktere toegang tot behandeling.

  45. 5.4 Schizofrenie (4/6) 5.4.3 Farmacotherapie Slechts als onderdeel van een geïntegreerd overkoepelend totaalprogramma. Zelfmedicatiehypothese: schizofrenen zoeken specifieke middelen om welbepaalde ziekte symptomen en/of bijwerkingen van medicatie tegen te gaan.

  46. 5.4 Schizofrenie (5/6) Medicatiestrategieën om zelfmedicatie te↓

  47. 5.4 Schizofrenie (6/6) SGA’s blokkeren de dopaminerge, serotoninerge, adrenerge en histaminerge receptoren. Vooral de affiniteit voor de serotoninereceptoren zou middelenmisbruik bij schizofrenie verminderen. Risperidone = Risperdal (selectieve monoaminerge antagonist met sterke blokkering van serotoninerge en dopaminerge D2-receptoren eveneens van alfa 1-adrenerge en in mindere mate van H1-histaminerge en alfa 2-adrenerge receptoren). Quetiapine= Seroquel (blokkering van serotoninerge en dopaminerge D1 en D2 receptoren evenals van alfa 1-adrenerge en histaminerge receptoren met een lagere affiniteit voor alfa 2-adrenerge receptoren). Olanzapine = Zyprexa (affiniteiten voor 5HT2A/2C, 3, 6-serotonine-, D1, D2, D3, D4, D5-dopamine-, cholinerge muscarine, alfa1-adrenerge en histamine H1-receptoren) Clozapine= Leponex (idem maar vooral sterke D4 receptoraffiniteit).

  48. 5.5 Angststoornissen (1/6) 5.5.1 Epidemiologie - angstproblemen komen voor bij 6 % van de bevolking vanaf 15 jaar; - 2 maal zoveel bij vrouwen als bij mannen; - er is belangrijke comorbiditeit met o.m. MM; - er is een wat kunstmatige indeling (DSM-IV) in: - veralgemeende angststoornis, - fobie (specifieke, sociale), - paniekstoornis.

  49. 5.5 Angststoornissen (2/6) 5.5.2 Veralgemeende angststoornis • niet-medicamenteuze therapie: - CGT en relaxatietherapie. • medicamenteuze therapie: - hoge placeborespons (in soms > 50 %); - benzodiazepines: snel effect maar lijkt na enkele weken terug ↓; zo kort mogelijk en bij voorkeur BZD met langere halfwaardetijd (cave abusus);

  50. 5.5 Angststoornissen (3/6) 5.5.2Veralgemeende angststoornis - buspiron: werkzaam vanaf dagdosis van 30mg pas na 2 à 3 weken zichtbaar effect; meer bijwerkingen dan BZD (gastro-intest., neurologisch); minder sedatie en risico op afhankelijkheid; - antidepressiva: effect pas na enkele weken; meer bijwerkingen; geen verschil tussen TCA’s en SSRI’s;

More Related