1 / 76

Discourse Analysis 2011

A glimpse of what lies beyond DRT. Discourse Analysis 2011. Question 1. Question 2. Question 3. Question 4. Question 5. Question 6. Cb. Cp. Question 7. Question 8. Question 9. rough shift. retain. smooth shift. continue. Question 10. Question 10. Exercises. Exercises.

yan
Download Presentation

Discourse Analysis 2011

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. A glimpse of what lies beyond DRT Discourse Analysis 2011

  2. Question 1

  3. Question 2

  4. Question 3

  5. Question 4

  6. Question 5

  7. Question 6 Cb Cp

  8. Question 7

  9. Question 8

  10. Question 9 rough shift retain smooth shift continue

  11. Question 10

  12. Question 10

  13. Exercises

  14. Exercises > Use your knowledge about Centering to explain why in the following discourse speaker B uses the full name Hillary instead of the pronoun her, despite the fact that her would refer unambiguously to Hillary. A Well, I have to go. I have to do a lot of studying. And Hillary said she’d call me if she was going to go to the library with me. But I don’t think she will. Anyway, I’m going to have these papers xeroxed and I’ll come back in a little bit. B Okay, say hi to Hillary for me. A Okay, I will.

  15. Exercises > Use your knowledge about Centering and your intuitions about discourse relations to explain why in the following fragment B uses a pronoun in her last utterance to refer to her grandmother, despite the fact that DRT would predict massive ambiguity.

  16. Why do we do DRT? Cb (vorige zin) = grandmother Cb (huidige zin) = grandmother Cp (huidige zin) = my aunt RETAIN Cb (vorige zin) = grandmother Cb (huidige zin) = -- Cp (huidige zin) = my mother ROUGH SHIFT A My mother wanted to know how your grandmother is doing. B I don’t know, I guess she is all right. She went to the hospital again today. A Mm-hm? B I guess today was the day she’s supposed to find out if she goes in there for an operation or not. A Mm hm. B So I don’t know, she wasn’t home by the time when I left for school today. Well, my aunt went with her anyway this time. My mother didn’t go. A Mm hm. B But I don’t know, she will probably have to go in soon, though. Cb (vorige zin) = grandmother Cb (huidige zin) = grandmother Cp (huidige zin) = my mother RETAIN Cb (vorige zin) = grandmother Cb (huidige zin) = grandmother Cp (huidige zin) = grandmother CONTINUE Cb (vorige zin) = grandmother Cb (huidige zin) = my mother Cp (huidige zin) = my mother SMOOTH SHIFT Cb (vorige zin) = grandmother Cb (huidige zin) = -- Cp (huidige zin) = my aunt ROUGH SHIFT

  17. Scholten & Aguilar-Guevara 2010 Discourse Analysis 2011

  18. Inleiding: gewone definieten Een man en een vrouw wandelen in het park. De man draagt een stok. Definieten zijn ‘bekend’: ze verwijzen terug naar iets dat eerder geïntroduceerd is.

  19. Inleiding: gewone definieten De priester De priester ??? Definieten zijn ‘uniek’: in een bepaalde context kunnen ze slechts verwijzen naar 1 individu.

  20. Inleiding: gewone definieten uniciteit bekendheid/familiariteit > Is de een niet primitiever dan de andere? > Kunnen we het niet met eentje stellen? Dat zou wel eens lastig kunnen worden...

  21. Inleiding: gewone definieten Een man en een vrouw wandelen in het park. De man draagt een stok.

  22. Inleiding: gewone definieten De eerste m/v die voet zal zetten op Mars zal naar alle waarschijnlijkheid de Amerikaanse nationaliteit hebben.

  23. Inleiding: gewone definieten Jan ging naar het hotel en Piet ook. UNICITEIT

  24. Ongewone definieten Marie ging naar de supermarkt en Juliette ook.

  25. Nog meer ongewone definieten > naar de radio luisteren > naar de bank gaan > de trein nemen > de vaat doen > naar de bergen gaan > ...

  26. Nog meer ongewonigheden... > Jan is naar de dokter gegaan. Piet ook. > Jan is naar de chirurg gegaan. Piet ook. lexicale beperking op het naamwoord > Marie is naar de supermarkt gegaan. Juliette ook. > Marie is rond de supermarkt gelopen. Juliette ook. lexicale beperking op het werkwoord / de prepositie > Marie is naar het nieuwe ziekenhuis gegaan. Juliette ook. beperking op modificerende adjectieven

  27. Nog meer ongewonigheden... > Piet is naar de dokter gegaan. Isabel ook. beperking op interpretatie

  28. Nog meer ongewonigheden... > Jan luistert naar de radio. ?Het is een oud krakend ding. > Marie gaat naar het hospitaal. ?Het is een oud gebouw. > Piet is naar de bergen gegaan. ?Ze lagen er mooi bij. beperking op anaforische relaties Het soort definieten dat al deze eigenaardigheden heeft noemen we zwakke definieten.

  29. Vergelijking met ‘kale’ nomina lexicale beperking op het naamwoord > Hij zit op school. vs. *Hij zit op huis. lexicale beperking op het werkwoord / de prepositie > Hij zit op school. vs. *Hij is op school gegaan. beperking op modificerende adjectieven > ??Hij zit op goede school. beperking op interpretatie > ??Hij zit op school maar is al lang geen leerling meer. beperking op anaforische relaties > ??Hij zit op school. Het is een oud en lelijk gebouw.

  30. Het onderzoek > Vergelijkt de anaforische mogelijkheden van normale definieten, normale indefinieten, ‘zwakke definieten’ en ‘kale’ naamwoorden. Rationale In normale omstandigheden (als de DP een discourse referent introduceert) is er altijd anaforisch verwijzing mogelijk met een persoonlijk voornaamwoord. In ongewone omstandigheden kan je proberen een referent te accommoderen. Dit doe je door het gebruik van definiete omschrijvingen.

  31. Illustratie van de rationale > Er kwam een auto voorbij. Hij was vuil. > Er kwam een auto voorbij. De motor maakte een hels lawaai. > Ze waren tennis aan het spelen. De bal vloog over de omheining. > Marie speelt viool. ??Zou ze ‘m kunnen meebrengen? > Marie speelt viool. Zou ze haar instrument kunnen meebrengen?

  32. Testitems

  33. Testitems

  34. Resultaten

  35. Discussie > Jan luistert naar de radio. ?Het is een oud krakend ding. > Marie gaat naar het hospitaal. ?Het is een oud gebouw. > Piet is naar de bergen gegaan. ?Ze lagen er mooi bij. > ??Hij zit op school. Het is een oud en lelijk gebouw. > ??Marie speelt viool. Zou ze ‘m kunnen meebrengen?

  36. PROCESSING Discourse Analysis 2011

  37. SCALAR IMPLICATURES Discourse Analysis 2011

  38. Scalar implicatures

  39. Noveck (2001) Discourse Analysis 2011

  40. Experiment 1

  41. Experiment 1

  42. Experiment 1

  43. Experiment 1

  44. Experiment 2

  45. Experiment 2

  46. (Mogelijke) conclusies > Ofwel zijn kinderen logischer dan volwassenen. > Ofwel zijn kinderen in deze experimenten niet in staat om implicaturen te berekenen... > ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist > ... omdat de experimenten te complex zijn??? meer experimenten nodig > ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren??? > ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen???

  47. Verder onderzoek > ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist > ... omdat de experimenten te complex zijn > ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren > ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen

  48. Verder onderzoek > ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist > ... omdat de experimenten te complex zijn > ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren > ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen

  49. Theory of Mind Discourse Analysis 2011

  50. Theory of Mind > Het in staat zijn om de eigen gedachten te onderscheiden van die van anderen en zich ook te verplaatsen in de gedachten van anderen. > Cruciaal voor het berekenen van implicaturen: Marie: “There might be a parrot in the box.” Als Marie had willen zeggen dat het het geval moet zijn dat er een papegaai in de doos zit dan had Marie dit wel gezegd. Aangezien Marie niet heeft gezegd dat er een papegaai in de doos moet zitten kunnen we concluderen dat het enkel mogelijk is dat er een papegaai in de doos zit.

More Related