1 / 49

Onderzoekgegevens betreffende de Psycho-Sociale Aspecten van Aangepaste Bewegingsactiviteiten

Onderzoekgegevens betreffende de Psycho-Sociale Aspecten van Aangepaste Bewegingsactiviteiten. Prof. H. Van Coppenolle, . De psychosociale aspecten zijn misschien wel de meest belangrijke aspecten van APA. maar misschien worden die ook wel het meest vergeten!. Fysieke handicap.

miyo
Download Presentation

Onderzoekgegevens betreffende de Psycho-Sociale Aspecten van Aangepaste Bewegingsactiviteiten

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Onderzoekgegevens betreffende de Psycho-Sociale Aspecten van Aangepaste Bewegingsactiviteiten Prof. H. Van Coppenolle,

  2. De psychosociale aspecten zijn misschien wel de meest belangrijke aspecten van APA • maar misschien worden die ook wel het meest vergeten!

  3. Fysieke handicap • Wat zijn de voordelen van sportactiviteiten op psychologisch en sociaal vlak voor iemand met een fysieke handicap? (blind, doof, geamputeerd , hartziekten, enz.) • zeer goed beeldmateriaal: de bekroonde film ( Medal of Peace van de United Nations): “Ik ben niet gehandicapt”

  4. Psychologische problemen • Wat zijn de voordelen van deelname aan aangepast bewegen en sporten (Psychomotorische therapie) voor iemand met psychologische problemen? (depressie, anorexia nervosa, schizofrenie) ?

  5. Verstandelijke handicap • Wat zijn de positieve aspecten van sport en aangepast bewegen bij personen met een verstandelijke handicap?

  6. Deze drie groepen personen met een handicap • zullen het onderzoeksonderwerp zijn binnen dit psychosociaal domein

  7. Onderzoeksgegevens zijn meestal gebaseerd op vragenlijsten • Als ik wil weten wat een persoon met een handicap denkt over deelname aan sporten, dan moet ik hem dit vragen • dus, omdat dit de enige manier is, zijn alle gegevens gebaseerd op de meningen van die personen zelf • maar deze impressies zijn de enige die betekenis hebben, aangezien niemand anders daar in hun plaats over kan oordelen

  8. Anderzijds zijn er ook nadelen verbonden aan vragenlijsten • vertellen de personen de waarheid? • begrijpen zij de vragen? • zijn ze voldoende gemotiveerd om de vragenlijsten op een ernstige manier in te vullen?

  9. Persoonlijkheid, gedrag en sociale aanpassing bij personen met een handicap • R. Shephard (“Fitness in Special Populations”) Human Kinetics, 1990, pp.201-221)

  10. Sociale Problemen bij personen met een handicap • Het individu met een handicap wordt vaak ontmoedigd tijdens activiteiten in het dagelijks leven. Het onderwijs wordt belemmerd, tewerkstellingsvooruitzichten zijn beperkt, en het individu moet vaak het hoofd bieden aan stigmatisatie en stereotypering.

  11. Stigmatistie • Een fysieke handicap creëert een zichtbaar stigma dat het sociaal leven vaak in diskrediet brengt, en dat anderen ertoe aanzet de gehandicapte te mijden (Aufesser, 1982, Hunt, 1966) • vaak worden gehandicapten beschouwd als onproductieve personen of personen met sociaal afwijkend gedrag. Bepaalde beschavingen beschouwden hen als door de godheid of door een heks gestraft, of als bezeten door de duivel (Adedoja,1987, Goffman, 1963)

  12. Helaas blijken ook kinderen vaak negatieve stereotiepe gedachten te hebben over gehandicapten • Over het algemeen worden sensoriële handicaps het minst gestigmatiseerd • fysieke handicaps zijn de volgende in de rij, en personen met mentale handicaps worden het meest uitgesloten • de oorzaak van de handicap beïnvloedt eveneens de visie erop • verrassend genoeg kan dit proces ook plaatsgrijpen binnen de gehandicapten onderling

  13. Stereotypering • Vaak zijn stereotiepe gedachten een waargenomen tekort aan fysieke aantrekkingskracht, intelligentie en bekwaamheid • in vele gevallen is het hele stereotype onjuist en ongepast: • de gehandicapten worden naar speciale scholen en beschermde werkplaatsen gestuurd, hoewel ze eigenlijk goed zouden kunnen functioneren in normale onderwijssystemen en tewerkstellingsplaatsen

  14. negatieve stereotypes hebben mede geleid tot conflicten over eigendomsrechten van atletenwedstrijden • Sommige valiede atleten wilden rolstoelatleten uitsluiten van evenementen als de marathon • zo’n uitsluiting heeft onmiddellijk een nadelige effect op de meeste gehandicapte deelnemers, die beoordeeld willen worden op hun globale competitieve prestaties, eerder dan als blinde of paraplegische patiënten

  15. Levensstijl en Handicap • De sociale problemen waar gehandicapten mee geconfronteerd worden, zijn vaak oorzaak van reactieve depressie en deze kan leiden tot een ongezonde levensstijl (tabak-, alcohol- en drugmisbruik) (Nelipovich, 1983; Nelipovich §Parker, 1981)

  16. Tewerkstelling • Ondanks negatieve vooroordelen van vele werkgevers, zijn veel zogezegde“kreupelen” beter gemotiveerd en productiever dan hun gezonde collega’s • niettemin blijven de tewerkstellingskansen voor het gemiddeld gehandicapte individu toch relatief gering

  17. activiteiten (habitual activities) • Over het algemeen daalt het plezier in vrijetijdsbesteding bij individuen die een ruggemergletsel opliepen (Price, 1987) • deelname aan sportactiviteiten daalde meestal evenredig met de situatie waar het individu zich vóór het trauma in bevond

  18. invloed van sportorganisaties voor personen met een handicap • Onder de verschillende klinische types van handicaps, was de minst actieve groep deze van de multiple sclerosis- patiënten (misschien omdat er voor deze groep geen speciale sportorganisaties bestaan)

  19. Rookgewoontes • Het aantal rokers onder de rolstoelpatiënten overschreed het gemiddelde in hoge mate • de zware rokers waren voornamelijk die met een type B persoonlijkheid op de Rosemann schaal: zij hadden meestal een externe controle locus, ze waren ook goedgelovig , verlegen en hadden een laag-gemiddelde intelligentie

  20. alcohol verbruik • Het is heel moeilijk om accurate informatie te verkrijgen over alcoholverbruik door middel van zelf-rapportering • Kofsky en Shephard vonden dat 68% van hun steekproef van paraplegiekers zichzelf beschreven als niet meer dan gelegenheidsdrinkers • slechts 12 % gaf toe meer dan zes glazen alcohol per week te drinken

  21. Persoonlijkheid van de gehandicapte persoon • Onvermijdelijk hebben de sociale problemen meestal een slechte invloed, zowel op de levensstijl als op de manifeste persoonlijkheid van de gehandicapte persoon • hoewel sommige gehandicapte atleten een even hoog niveau van zelfverwezenlijking hebben als de gezonde atleten

  22. gestoorde persoonlijkheid • Vele gehandicapte individuen vertonen kenmerken van slechte aanpassing, vertraagde emotionele ontwikkeling, sociale vervreemding, depressieve gevoelens, enz. • Onmiddelijk na het ruggemergletsel is de sterkte van het ego zwak en de depressiescore zeer hoog • in de daaropvolgende maanden hebben ze grote problemen om zich aan hun handicap aan te passen

  23. Fysieke activiteiten zouden een aanzienlijk therapeutisch en psychologisch nut kunnen hebben • Tijdens de vroege rehabilitatie-fase helpen ze de patiënt een gevoel van zelfdoeltreffendheid te ontwikkelen • en het bewustzijn dat hij niet noodzakelijk een leven in totale inactiviteit en afhankelijkheid moet aanvaarden • Deelname in sportcompetitie is ook belangrijk voor vele gehandicapte personen, niet alleen omwille van de fysieke voordelen

  24. Maar omwille van het sociaal aanzien, goedkeuring en prestige die ermee gepaard gaan • Deelname aan sportactiviteiten geeft uitzicht op desinstitutionalisatie en reïntegratie in de maatschappij van de niet gehandicapten • Tucker stelde vast dat de Cattell persoonlijkheidstest bij fysiek gehandicapte personen een hogere intelligentie, meer introversie en een minder practische denkwijze aantoonde dan bij gezonde subjecten

  25. Harper gebruikte de Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI) • En stelde vast dat gehandicapten bijzonder vatbaar waren voor problemen van sociale aanpassing • andere studies betrokken standaard psychologische tests, lichaamsbeeldschalen, locus of control tests en de norm van blinde atleten op angst-niveaus en gemoedstoestanden • uiteraard waren de resultaten van deze potlood-en papiertesten afhankelijk van de betrouwbaarheid van de subjecten

  26. Aangezien de meeste studies cross-sectioneel waren • is er geen bewijs of de verhoogde fysieke activiteit verantwoordelijk is voor de gunstige psychologische karakteristieken van groepen als rolstoelatleten • dan wel of initieel gunstige psychologische karakteristieken zulke subgroepen hebben toegelaten om meer energieke activiteiten te ondernemen, aan het begin van hun handicap

  27. Cattell Test Scores • Bij deze persoonlijkheidstest konden Goldberg en Shephard geen significante verschillen in test scores vinden ten opzichte van de normale populatie • rolstoelatleten werden echter onderscheiden van meer sedentaire paraplegiekers op de factoren intelligentie, zin voor avontuur en vasthoudendheid

  28. Rolstoelatleten verschilden van de algemene rolstoelpopulatie op factor H (verlegen versus stoutmoedig) • Dit zou als gevolg kunnen hebben dat veel prestaties die de gehandicapte atleet kenmerken, niet te wijten zijn aan de eigenheid van een fysiologische gave • maar eerder aan een sterke persoonlijkheid • en een prestatie-gerichte oriëntering die gezorgd heeft voor de vaste wil om die zware trainingen vol te houden

  29. Lichaamsbeeld • Testen met het lichaamsbeeld geven ons een numerieke uitdrukking van hoe men zichzelf waarneemt, zowel op fysiek als op sociaal vlak • als het lichaamsbeeld laag is, ontstaat er een belangrijke kloof tussen het ideaal en het waargenomen lichaamsbeeld • vroegere onderzoeken suggereerden zelfdepreciatie bij verschillende types handicaps

  30. Harper (1978) stelde vast dat gehandicapten vaak problemen hadden met zelfperceptie en een slecht lichaamsbeeld • Hoewel men geen verschil kon vaststellen tussen diegenen met congenitale en diegenen met traumatische letsels • Brinkmann and Hoskins noteerden een laag zelfconcept bij hemiplegische patiënten • na een trainingsperiode rapporteerden de onderzoekers significante winst op verscheidene subschalen van de Tennessee self-concept schaal

  31. Deze subschalen waren: identiteit, het fysieke ik, het persoonlijke ik en het sociale ik • Patrick paste de “aanvaarden-van-de-handicap-schaal” en de “Thennessee-self concept-schaal” toe • 5 maanden na hun eerste wedstrijd, vertoonden beginnende rolstoelatleten een significante verbetering op deze schaal

  32. Het Kenyon/Mc Pherson instrument is één manier om het lichaamsbeeld te meten • Het ontwikkelt scores voor items als “Mijn lichaam is zoals ik het wil dat het is” en “De echte ik” uit een serie Likert schalen, die contrasterende adjectieven omvatten, zoals mooi en lelijk

  33. Goldberg en Shepard (1982) stelden vast dat • De kloof tussen het vastgesteld en gewenste lichaamsbeeld groter was bij gemiddeld actieve gehandicapten met een ruggenmergletsel dan bij hen die de status van rolstoelatleet bereikt hebben

  34. Locus of Control • de locus of control schaal onderzoekt de mate waarin iemand denkt zijn of haar omgeving te kunnen controleren • Men spreekt van externe locus of control wanneer iemand een gebeurtenis beschouwt als onvoorspelbaar, of als het resultaat van toeval, kans of het lot • we kunnen spreken van interne locus of control wanneer gebeurtenissen gezien worden als afhankelijk van persoonlijk gedrag

  35. De locus of control bij rolstoel-afhankelijke individuen is gewoonlijk extern • De gemiddelde score is bijna tweemaal zo hoog als deze beschreven bij jonge, gezonde mensen • de locus of control bij mensen met een ruggenmergletsel werd niet beïnvloed door het niveau van de lesie of door de fysieke activiteiten die het individu gewoonlijk doet

  36. Zelfverwezenlijking • Formele metingen van zelfverwezenlijking bij elite ISOD deelnemers door middel van de “persoonlijke-oriëntatievragenlijst” van Shostrom toonden aan dat er een redelijk hoog niveau van zelfverwezenlijking was: • in vergelijking met niet-elite deelnemers scoorden deze proefpersonen hoger

  37. Angst • Vele groepen gehandicapten zoals de blinden zijn ontzettend angstig in de beginperiode van hun handicap • ze zijn bang dat ze niet in staat zullen zijn het alleen vol te houden • verschillendene rapporten suggereren dat de blinde deelnemers in het bijzonder angstig zijn tijdens een wedstrijd omwille van een tekort aan normale visuele informatie

  38. Profile of Mood States (POMS) • De POMS test is een eenvoudige vragenlijst van één bladzijde lang die onmiddellijk de gemoedstoestand onderzoekt • gehandicapte atleten vertoonden het “ijsbergprofiel”, typisch voor een gezonde deelnemer • een hoge score op kracht en lage scores op spanning, depressie, vermoeidheid en verwardheid

  39. Trainingseffecten • Het spreekt vanzelf dat een gunstige persoonlijkheid de mogelijkheid een training te ondergaan verhoogt • en dat een verhoogde capaciteit om dagelijks activiteiten te ondernemen en een onafhankelijk leven te leiden een positieve invloed zou hebben op het lichaamsbeeld en op het psychologisch profiel... • Bij kinderen met een mentale achterstand had deelname aan competitie (Special Olympics) een heel positieve invloed op zelfbeeld en sociale interacties

  40. Voor de fysiek gehandicapten • Veel hangt af van de organisatie van een trainingsprogramma met realistische doelen en verwachtingen • begeleiders moeten rekening houden met inherente veranderingen in de gemoedstoestand en ze moeten vermijden excessief fysieke of emotionele eisen te stellen die een zelfbeeld dat al fragiel is, zouden kunnen verwoesten

  41. Bewegingsmotivatie • De initiële recrutering van een activiteitenklas en het blijven trainen vormen een groot probleem, zelfs bij gezonde personen • goed opgezette programma’s trekken minder dan 20 tot 30% aan van de volwassenen die in aanmerking komen • en de helft van de gerecruteerde deelnemers geven de georganiseerde activiteiten op binnen 6 maanden

  42. Houding ten opzichte van fysieke activiteiten • Het Kenyon instrument onderzoekt de instrumentele waarde voor het individu van een globaal concept van beweging in zeven specifieke domeinen • een serie contrasterende adjectieven (bv. goed/slecht) bepaalt de overeenkomende concepten (bv. Beweging als middel voor fitness en gezondheid)

  43. Delforge ( 1973) kon geen verschillen vaststellen tussen gehandicapte en niet-gehandicapte studenten • Goldberg and Shephard (1982) stelden vast dat paraplegiekers vijf van de zeven schalen waarnemen, net als gezonde individuen • rolstoelatleten waren méér dan de gewone populatie geïnteresseerd in beweging “om een kick op te doen”en “beweging als een ascetische ervaring”

  44. De waargenomen motieven om deel te nemen • M. Cooper (1986) gebruikte een gepaarde vergelijkingstest om de belangrijkste motieven te rangschikken waarom een gehandicapt individu aan sport doet. • De eerste zeven redenen waren in volgorde: de wedstrijd-uitdaging, plezier en vreugde, liefde voor de sport, fitheid en gezondheid, kennis en vaardigheden i.v.m. sport, deelname aan sport en de team sport atmosfeer

  45. Deze zeven items waren allemaal significant belangrijker dan items als: • Sympathie voor de andere teamleden • reizen • sympathie voor de coach en • status

  46. Socializatie in en via Sport • Gehandicapten hebben meestal slechts geringe sociale contacten en een beperkte integratie in hun directe omgeving • mogelijke uitdrukking van slechte aanpassing zijn : schuchterheid en verlegenheid, angstig gedrag en andere vormen van zich terugtrekken, zich verbergen, de werkelijkheid ontkennen en effectief zelfbedrog

  47. Deelname aan sport kan het integratieproces soms positief beïnvloeden • Maar of het effectief is, in het bijzonder op lange termijn, is niet enkel afhankelijk van de houding van het gehandicapt individu • maar ook van de reacties van de begeleiders lichamelijke opvoeding en van de hele maatschappij

  48. De belangrijkste waargenomen stimuli tot deelname aan sport bij een groep gehandicapte atleten waren: • 1. Het initiatief van de individuele deelnemer (29%) • 2. De aanmoediging door gehandicapte vrienden (27%) • 3. Door gezonde, normale vrienden (27%) • 4. Of door de familie (9%)

  49. Toch suggereerde Hopper (1986) dat: • Nog andere factoren zoals carrière en gelukkige familiale omstandigheden nog een groter impact zouden kunnen gehad hebben op zelfwaardering dan succes in de rolstoelcompetitie

More Related