1 / 28

Regels bij kansrekeningen

Regels bij kansrekeningen. aantal gunstige uitkomsten aantal mogelijke uitkomsten. Kansdefinitie van Laplace. P ( G ) =. Somregel Voor elke uitsluitende gebeurtenissen G 1 en G 2 geldt P ( G 1 of G 2 ) = P ( G 1 ) + P ( G 2 ).

shana
Download Presentation

Regels bij kansrekeningen

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Regels bij kansrekeningen aantal gunstige uitkomsten aantal mogelijke uitkomsten Kansdefinitie van Laplace P(G) = Somregel Voor elke uitsluitende gebeurtenissen G1 en G2 geldt P(G1 of G2) = P(G1) + P(G2). ComplementregelP(gebeurtenis) = 1 – P(complement-gebeurtenis). Productregel Bij twee onafhankelijke kansexperimenten geldt P(G1 en G2) = P(G1) · P(G2). • Bij een kleine steekproef uit een grote populatie mag je • trekken zonder terugleggen opvatten als trekken met terugleggen. 10.1

  2. Voorbeeld somregel • In een vaas zitten 4 rode, 2 blauwe en 4 groene knikkers, • Nancy pakt 3 knikkers uit de vaas. • a P(2 of 3 rood) = P(2 rood) +P(3 rood) • b P(minder dan 2 groen) = P(0 groen) +P(1 groen) 4 2 4 3 6 1 6 0 . . = + ≈ 0,333 10 3 10 3 4 0 4 1 6 3 6 2 . . = + ≈0,667 10 3 10 3

  3. De complementregel • P(gebeurtenis + P(complement-gebeurtenis) = 1 • P(gebeurtenis) = 1 – P(complement-gebeurtenis) P(minder dan 8 witte) = P(0 w)+P(1 w)+P(2 w)+ P(3 w)+P(4 w)+P(5 w)+ P(6 w)+P(7 w) = 1 – P(8 witte) 10.1

  4. Het vaasmodel • Bij het pakken van knikkers uit een vaas heb je met combinaties te maken. • P(2r, 2w, 1b) = ? • Volgens de kansdefinitie van Laplace is die kans • Het aantal mogelijke uitkomsten is het aantal manieren • om 5 knikkers uit de totaal 15 knikkers te pakken. • Dat kan op manieren. • Het aantal gunstige uitkomsten is het aantal manieren • om 2r uit de 8r, 2w uit 4w en 1b uit 3b te pakken. • Dat kan op • P(4r, 1w, 2b) = ≈ 0,168 aantal gunstige uitkomsten aantal mogelijke uitkomsten 15 5 8 2 4 2 3 1 . . manieren. 2+2+1=5 8 2 4 2 3 1 . . 8+4+3=15 15 5 10.1

  5. a P(minstens één prijs) • = 1 – P(geen prijs) • = • bP(100 euro) • = P(1 × 100) + P(2 × 50) • = • cP(minstens 30 euro) • = 1 – P(minder dan 30 euro) = 1 – (P(niets) + P(10 euro) + P(20 euro)) • = opgave 6 ≈ 0,370 ≈ 0,048 ≈ 0,173

  6. Berekeningen met breuken 10.2

  7. opgave 21 a P(minstens 2) = 1 – P(geen of 1) = 1 – P(geen) – P(1) = 1 – 0,788 - · 0,22 · 0,787 ≈ 0,554 bP(zes of zeven) = P(zes) + P(zeven) = · 0,536 · 0,476 + · 0,537 · 0,475 ≈ 0,434 c P(hoogstens 2 zakken) = P(minstens 8 slagen) = P(8) + P(9) + P(10) = · 0,718 · 0,292 + · 0,719 · 0,29 + 0,7110≈ 0,410 8 1 12 7 12 6 10 8 10 9

  8. opgave 31 • a Als er van de 10 knikkers a rood zijn en de rest zwart, • zijn er 10 – a zwarte knikkers. • b P(zwarte knikker) = • c P(2 zwarte knikkers) =

  9. opgave 32 • a P(rr) = • b P(zwarte en rode) = P(zr) + P(rz) • c Voer in y1 = (17x - 2x2)/66 en maak een tabel. • Je ziet dat y1 maximaal 0,545 is voor x = 4. • In vaas I zitten dan 4 rode en 7 zwarte knikkers • en in vaas II 4 rode en 2 zwarte knikkers.

  10. In een vaas zitten 50 knikkers, waarvan er p rood zijn. • a P(rr) = • b P(rode en witte) = 2 · P(rw) = • c Voer in y1 = (50x – x2)/1225 en maak een tabel. • Je ziet dat y1 > 0,5 voor x = 22 tot en met x = 28. • Bij x = 22 horen 50 – 22 = 28 witte knikkers • en bij x = 28 horen 50 – 28 = 22 witte knikkers. • Dus er zitten 22 of 23 of 24 of … of 28 witte knikkers in de vaas. opgave 37 De tweede rode knikker pak je uit een vaas met 50 – 1 = 49 knikkers, waarvan er p – 1 rood zijn. Er zijn 50 – p witte knikkers

  11. Bernoulli-experimenten Kansexperimenten waarbij het uitsluitend om de gebeurtenissen succes en mislukking gaat, heten Bernoulli-experimenten. De complement-gebeurtenis van succes is mislukking. De kans op succes geven we aan met p. 10.3

  12. Binomiaal kansexperiment • Bij een binomiaal kansexperiment is : • n het aantal keer dat het experiment wordt uitgevoerd • X het aantal keer succes • p de kans op succes per keer • de kans op k keer succes is gelijk aan • P(X = k) = · pk · (1 – p)n – k. n k 10.3

  13. a n = 6 en p = = 0,4 • P(X = 4) = · 0,44 · 0,62≈ 0,138 • b n = 12 en p = = 0,9 • P(Y = 10) = · 0,910 · 0,12 ≈ 0,230 opgave 45 6 4 12 10

  14. De notaties binompdf(n, p, k) en binomcdf(n, p, k) 10.3

  15. 10.3

  16. voorbeeld a X = het aantal keer minstens vijf ogen. p = P(minstens 5 ogen) = P(X≤ 10) = binomcdf(15, , 10) ≈ 0,998 b X = het aantal keer meer dan zeven ogen. p = P(meer dan 7 ogen) = p = P(X = 5) = binompdf(18, , 5) ≈ 0,097 som van de ogen

  17. opgave 49 a X = het aantal keer banaan. P(X = 5) = binompdf(10, 0.2, 5) ≈ 0,026 bX = het aantal keer appel. P(X = 3) = binompdf(18, 0.4, 3) ≈ 0,025 cX = het aantal keer appel. P(X ≤ 2) = binomcdf(20, 0.4, 2) ≈ 0,004 d X = het aantal keer banaan P(X = 4) = binompdf(5, 0.2, 4) ≈ 0,006

  18. opgave 53 a X = het aantal keer oost. P(in B uitkomen) = P(X = 2) = binompdf(8, , 2) ≈ 0,260 b P(in C uitkomen) = P(X = 4) = binompdf(8, , 4) ≈ 0,026 cP(via A in B) = P(X = 1) · P(X = 1) = binompdf(5, , 1) · binompdf(3, , 1) ≈ 0,140 d P(ten noorden van de lijn AC) = P(X ≤ 3) = binomcdf(8, , 3) ≈ 0,969 2 1 4 6 4 4 1 2

  19. Werkschema: het maken van opgaven over binomiale kans-experimenten • Omschrijf de betekenis van de toevalsvariabele X • Noteer de gevraagde kans met X en herleid deze kans tot een vorm met binompdf of binomcdf. • Bereken de gevraagde kans met de GR. P(X minder dan 4) = P(X < 4) = P(X ≤ 3) P(X tussen 5 en 8) = P(X ≤ 7) – P(X ≤ 5) = P(X = 6) + P(X = 7) 10.4

  20. a X = het aantal keer even. P(X > 10) = 1 – P(X≤ 10) = 1 – binomcdf(16, ½, 10) ≈ 0,105 b X = het aantal keer 3 ogen. P(X < 2) = P(X ≤ 1) = binomcdf(16, ⅙, 1) ≈ 0,227 c X = het aantal keer 6 ogen P(X = 5) = binompdf(16, ⅙, 5) ≈ 0,076 opgave 60

  21. ⅓ haakt voortijdig af dus ⅔ voltooit de studie. opgave 63 p = 0,40 a 60% van 120 is 72 X = het aantal dat studie met succes voltooit. P(X > 72) = 1 – P(X≤ 72) = 1 – binomcdf(120, ⅔, 72) ≈ 0,925 bX = het aantal dat de studie voortijdig staakt. P(X≥ 3) = 1 – P(X ≤ 2) = 1 – binomcdf(6, 0.40, 2) ≈ 0,456

  22. Het berekenen van n bij een binomiale verdeling X = het aantal treffers. Voor welke n is P(X≥ 5) > 0,9, oftewel voor welke n is 1 – P(X ≤ 4) > 0,9 ? opgave 70 TI 1 – binomcdf(n, 0.4, 4) > 0,9 Voer in y1 = 1 – binomcdf(x, 0.4, 4). Maak een tabel en lees af voor n = 17 is y1 ≈ 0,874 voor n = 18 is y1 ≈ 0,906. Dus minstens 18 vrije worpen. Casio 1 – P(X ≤ 4) > 0,9 Voor welke n is P(X ≤ 4) < 0,1 ? Proberen geeft voor n = 17 is P(X ≤ 4) ≈ 0,126 voor n = 18 is P(X ≤ 4) ≈ 0,094. Dus minstens 18 vrije worpen. 10.4

  23. a X = het aantal optredens dat langer dan 2 uur duurt. X is binomiaal verdeeld met n = 22 en p = normalcdf(120, 1099, 112, 5) = 0,054… P(X ≥ 4) = 1 – P(X ≤ 3) = 1 – binomcdf(22, 0.054…, 3) ≈ 0,030 b X = het aantal optredens dat korter duurt dan 105 minuten. X is binomiaal verdeeld met n = 120 en p = normalcdf(-1099, 105, 112, 5) = 0,080… Je verwacht dat er 120 · 0,080… ≈ 10 optredens korter duren dan een uur en drie kwartier. De binomiale en de normale verdeling combineren opgave 76

  24. Werkschema: het berekenen van de verwachtingswaarde E(X) van de toevalsvariabele X • Stel de kansverdeling van X op. • Vermenigvuldig elke waarde van X met de bijbehorende kans. • Tel de uitkomsten op. • De som is E(X). • Dus E(X) = x1· P(X = x1) + x2 · P(X = x2) + … + xn · P(X = xn). 10.5

  25. a W = uitbetaling - 2 E(W) = -2 · 0,96 + 8 · 0,03 + 48 · 0,01 = -1,20 De winstverwachting is - € 1,20 per lot. bEen lot moet dan 2 – 1,20 = € 0,80 kosten. opgave 79 1 keer eerste prijs van de 100 4 prijzen, 96 keer niet prijs van de 100 3 keer tweede prijs van de 100

  26. a P(13 euro terugbetalen) = P(twee van de drie dagen slecht weer) = 3 · 0,42 · 0,6 = 0,288 b P(niets terugbetalen) = 0,63 = 0,216 P(6,50 euro terugbetalen) = 3 · 0,4 · 0,62 = 0,432 P(19,50 euro terugbetalen) = 0,43 = 0,064 V = de verdienste per kaart = 20 - terugbetaling E(V) = 20 · 0,216 + 13,50 · 0,432 + 7 · 0,288 + 0,50 · 0,064 = 12,20 De eigenaar verdient naar verwachting 228 · 12,20 = 2781,60 euro. opgave 85

  27. De standaardafwijking van een toevalsvariabele 10.5

  28. De somregel voor de standaardafwijking • Voor elk tweetal onafhankelijke toevalsvariabelen X en Y geldt • de somregel voor de standaardafwijking • σx+ y = √σ2x + σ2y • VAR(X) = σ2x(de variantie van X) • σ2x+ y = σ2x + σ2y • dus • VAR(X + Y) = VAR(X) + VAR(Y) 10.5

More Related