1 / 34

Onderzoekspracticum BCO PMC

2. Gebruikte literatuur. Earl Babbie (2004), The Practice of Social Research, 10th Edition, Thomson/Wadsworth.Floyd J. Fowler Jr. (1984, 1988), Survey Research Methods, Revised Edition, Sage.P.G. Swanborn (1981, 1987), Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, nieuwe editie, Boom. . 3. Het

razi
Download Presentation

Onderzoekspracticum BCO PMC

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


    1. 1 Onderzoekspracticum BCO PMC Hoorcollege: Onderzoeksontwerp en operationalisatie 1 Februari 2006 Docent: Maarten Wolbers (M&T)

    2. 2 Gebruikte literatuur Earl Babbie (2004), The Practice of Social Research, 10th Edition, Thomson/Wadsworth. Floyd J. Fowler Jr. (1984, 1988), Survey Research Methods, Revised Edition, Sage. P.G. Swanborn (1981, 1987), Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, nieuwe editie, Boom.

    3. 3 Het onderzoeksproces Achtergrond. Probleemstelling. Theorie. Onderzoeksontwerp en operationalisatie. Dataverzameling. Dataverwerking. Analyse. Rapportage.

    4. 4 Sociaal-wetenschappelijk onderzoek Drie soorten: Exploratief (poging om een eerste, ruw inzicht in een bepaald sociaal verschijnsel te ontwikkelen); Beschrijvend (precies vaststellen van kenmerken van een sociaal verschijnsel of populatie: ‘hoe en wat’-vragen); Verklarend (vaststellen van samenhang tussen verschillende kenmerken van het sociale verschijnsel: ‘waarom’-vragen).

    5. 5 Causaliteit Verklaren rust op het idee van causaliteit (oorzaak-gevolg relatie). Bij sociaal-wetenschappelijk onderzoek gaat het meestal om het verklaren van een sociaal verschijnsel aan hand van een beperkt (en onvolledig) aantal factoren (nomothetisch model).

    6. 6 Drie criteria bij causaliteit Er moet een samenhang zijn tussen twee kenmerken (variabelen). Oorzaak moet vooraf gaan aan gevolg. Er mag geen schijnrelatie bestaan tussen de twee kenmerken (d.w.z. een correlatie tussen twee variabelen mag niet veroorzaakt worden door een derde variabele). Let op: correlatie ? causaliteit!

    7. 7 Analyse-eenheid Heeft betrekking op wie of wat wordt onderzocht. In sociaal-wetenschappelijk onderzoek betreft de analyse-eenheid meestal individuen (respondenten). Andere mogelijke analyse-eenheden zijn groepen, organisaties, landen, et cetera.

    8. 8 Tijdsdimensie Tijd speelt een belangrijke rol bij onderzoek. Tijdsvolgorde is van belang bij vaststellen van causaliteit. Tijd bepaalt generaliseerbaarheid van onderzoeksbevindingen. Cross-sectioneel onderzoek vs. longitudinaal onderzoek.

    9. 9 Cross-sectioneel onderzoek Cross-sectie: observatie via dwarsdoorsnede van de bevolking op één bepaald moment. Exploratief en beschrijvend onderzoek is veelal cross-sectioneel van aard. Cross-sectioneel verklarend onderzoek is lastig: causale effecten kunnen moeilijk worden vastgesteld via momentopname.

    10. 10 Longitudinaal onderzoek Longitudinaal onderzoek: observatie via herhaald meten. Drie soorten: trendonderzoek (herhaalde cross-secties), cohortonderzoek, panelonderzoek. Voordeel: (causale) processen kunnen worden vastgesteld. Nadelen: kostbaar (qua tijd en geld), uitval van respondenten.

    11. 11 Waarom onderzoeksontwerp? In sociaal-wetenschappelijk onderzoek (net als in elk ander onderzoek) gaat het dus om observeren en analyseren (d.w.z. interpreteren wat je hebt geobserveerd). Voordat je kunt observeren en analyseren heb je weloverwogen plan nodig: onderzoeksontwerp. Wat, waarom en hoe ga je een bepaald (sociaal) verschijnsel observeren en analyseren?

    12. 12 Aspecten van onderzoeksontwerp Keuze onderzoeksmethode. Afbakening populatie. Bepaling steekproef. Definitie centrale concepten. Operationalisatie.

    13. 13 Keuze onderzoeksmethode Verschillende onderzoeksmethoden mogelijk: (quasi-)experiment, survey onderzoek, case study, participerende observatie, inhoudsanalyse. Binnen kwantitatief sociaal-wetenschappelijk onderzoek is survey onderzoek dominant.

    14. 14 Kenmerken survey onderzoek Doel van survey onderzoek is om kwantitatieve informatie te verschaffen over een bepaald sociaal verschijnsel in een bepaalde populatie. Informatie wordt gewoonlijk verzameld onder een selectie van de populatie. Methode van dataverzameling vindt plaats via interviewen (vragen stellen aan respondenten).

    15. 15 Methodologische aspecten survey Steekproeftrekking (theoretische en operationele populatie, steekproefkader, omvang steekproef, design steekproef, non respons). Vragenlijstconstructie (operationalisatie van centrale concepten, betrouwbaarheid, validiteit). Interviewen (soort interview, hoeveelheid en soort interviewtraining)

    16. 16 Afbakening populatie Populatie: de groep waarover we uitspraken willen doen. Probleem: meestal is het ondoenlijk om de gehele populatie te ondervragen (te kostbaar, te tijdrovend). Oplossing: we ondervragen een aselecte groep uit de populatie (d.w.z. trekken van een random steekproef) ?deze is representatief voor de gehele populatie.

    17. 17 Bepaling steekproef Simple random steekproef als prototype: leden uit populatie worden geselecteerd; één voor één; onafhankelijk van elkaar; zonder teruglegging; eenmaal geselecteerd, geen verdere kans om te worden geselecteerd (denk aan kansspelen: Lotto, Bingo, Lingo). In de onderzoekspraktijk is simple random steekproeftrekking echter vaak onmogelijk.

    18. 18 Steekproeftrekking Alternatieven voor simple random steekproef: Systematische steekproef; Gestratificeerde steekproef; Multi-stage cluster steekproef. Ken in ieder geval de insluitingskans, zodat bij ongelijke kans op selectie achteraf eventueel kan worden gewogen.

    19. 19 Steekproefomvang Er geldt: hoe groter de steekproef, hoe beter schattingen gebaseerd op een steekproef de werkelijke waarde in de populatie benaderen. Toch is de optimale omvang van een steekproef niet makkelijk te geven. Dit hangt af van hoeveelheid geld beschikbaar voor onderzoek, aantal benodigde uitsplitsingen in analyse, et cetera.

    20. 20 Non respons Niet alleen wijze van steekproeftrekking, maar ook respons bepaalt of geldige uitspraken kunnen worden gedaan over de populatie. Drie voornaamste redenen voor non respons: Respondent wordt niet bereikt; Respondent weigert mee te doen; Respondent kan vragenlijst niet invullen.

    21. 21 Non respons: vervolg Alleen als non respons op toeval is gebaseerd, dan zullen de resultaten niet vertekend zijn. Vaak wel vertekening: met name desinteresse in onderzoeksonderwerp verlaagt respons; ook specifieke groepen minder geneigd om deel te nemen aan onderzoek (bijv. lager opgeleiden).

    22. 22 Hoe non respons te reduceren? Aankondigingsbrief sturen (doel onderzoek en belang deelname duidelijk maken). Meerdere keren benaderen bij geen gehoor. Adequate interviewers inzetten. Op geschikte tijden benaderen. Korte, duidelijke, eenvoudige schriftelijke vragenlijst gebruiken. Herinnering versturen (eventueel telefonisch).

    23. 23 Self-administered questionnaire Voordelen: goedkoop, gemak van het presenteren van vragen die visuele hulp nodig hebben, geschikt voor vragen met lange/complexe antwoordcategorieën of batterij van vragen, geen interviewer bias. Nadelen: vragenlijst moet voor zich spreken, relatief lage respons, open vragen zijn niet handig, respondent moet beschikken over goede lees- en schrijfvaardigheden.

    24. 24 Face-to-face interview Voordelen: persoonlijk, relatief hoge respons, instructie van interviewer aan respondent mogelijk, lange vragenlijsten mogelijk, observatie mogelijk. Nadelen: kostbaar, getrainde interviewers nodig, relatief lange periode van dataverzameling, sociaal wenselijke antwoorden.

    25. 25 Telefonisch interview Voordelen: snelheid, random-digit dialing sampling, lage kosten vergeleken met persoonlijk interview. Nadelen: alleen geschikt voor korte ondervraging, minder geschikt voor persoonlijke of gevoelige vragen, beperkingen ten aanzien van aantal antwoordcategorieën, visuele hulp, moeilijke vragen, tijdstip van bellen bepaalt respons.

    26. 26 Definitie centrale concepten De centrale begrippen die uit de theorie voortkomen dienen in het onderzoek te worden gedefinieerd. In de sociale wetenschappen zijn concepten vaak niet direct waarneembaar: constructen (denk aan IQ). Daarom: specificeer de indicatoren (= waarneembare reflecties) van een concept en beschrijf de verschillende dimensies ervan ? operationele definitie.

    27. 27 Operationalisatie Operationalisatie: het ontwikkelen van specifieke procedures die leiden tot empirische waarnemingen van theoretische concepten. Met andere woorden: het gaat om de specificatie van variabelen en de mogelijke waarden ervan (variabele: geslacht; waarden: man, vrouw).

    28. 28 Wat erbij komt kijken… Specificeer het bereik van de te meten variabelen. Stel vast hoe precies je de variabelen wilt meten. Houd rekening met relevante dimensies van variabelen. Stel de waarden van de variabelen vast. Kies een geschikt meetniveau (nominaal, ordinaal, interval, ratio) voor de variabelen.

    29. 29 Kwaliteitscriteria voor gemeten variabelen Precisie. Nauwkeurigheid. Betrouwbaarheid. Validiteit.

    30. 30 Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid: de mate van (interne) consistentie van een gemeten variabele. Twee bekendste procedures: ‘test-retest’ (het herhalen van de waarneming op een ander tijdstip) en ‘split half’ (het splitsen van een meetinstrument in twee helften). Een hoge samenhang van de scores tussen beide meetmomenten dan wel beide helften duidt op een betrouwbare meting.

    31. 31 Validiteit Validiteit: de mate waarin de gemeten variabele het theoretische begrip adequaat weerspiegelt (‘meet je wat je wilt meten?’, ‘begrip-zoals-bedoeld’). Ultieme validiteit kan nooit worden vastgesteld; er is slechts een aantal validiteitscriteria voorhanden.

    32. 32 Validiteitscriteria Inhoudsvaliditeit (content validity): mate waarin de gemeten variabele het bedoelde concept in zijn verschillende aspecten goed (af)dekt ? gaat verder dan zogenoemde ‘validiteit-op-het-eerste-gezicht’ (face validity). Criteriumvaliditeit (criterion validity): mate waarin de gemeten variabele goed de scores voorspelt op een criteriumvariabele. Ook wel predictieve validiteit genoemd (predictive validity).

    33. 33 Validiteitscriteria (vervolg) Begripsvaliditeit (construct validity): mate waarin de gemeten variabele gerelateerd is aan andere gemeten variabelen zoals verwacht binnen het theoretische model. Soortgenoot-validiteit (congruent validity): mate waarin de gemeten variabele hetzelfde voorspelt als een soortgelijke, reeds bestaande gemeten variabele ? vooral in psychologische testpraktijk van belang.

    34. 34 Tot slot Enkelvoudige indicatoren van variabelen pikken vaak niet alle dimensies op van een theoretisch concept. Daarom worden vaak samengestelde maten (schalen, indices) gebruikt, waarbij verschillende indicatoren van een gemeten variabele worden gecombineerd (bijvoorbeeld via factoranalyse). Hoorcollege van 26 april 2006 gaat daar nader op in.

More Related