1 / 29

woordenschatoefening

woordenschatoefening. De afgelopen donderdag moest ik bij de tandarts en jammer genoeg moet ik daar de aanstande donderdag nog een keer toe gaan. woordenschatoefening. Fout Goed. woordenschatoefening.

onofre
Download Presentation

woordenschatoefening

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. woordenschatoefening • De afgelopen donderdag moest ik bij de tandarts en jammer genoeg moet ik daar de aanstande donderdag nog een keer toe gaan.

  2. woordenschatoefening • Fout • Goed

  3. woordenschatoefening • De afgelopen donderdag moest ik bij de tandarts en jammer genoeg moet ik daar de aanstaande donderdag nog een keer toe gaan. • aanstaande

  4. woordenschatoefening • Afgelopen donderdag moest ik bij de tandarts en jammer genoeg moet ik daar aanstaande donderdag nog een keer toe gaan. • aanstaande • zonder lidwoorden

  5. woordenschatoefening • Afgelopen donderdag moest ik bij de tandarts en jammer genoeg moet ik daar aanstaande donderdag nog een keer naar toe (gaan)/nog eens heen. • aanstaande • zonder lidwoorden • Ergens naar toe gaan • Ergens heen gaan

  6. woordenschatoefening • Ik houd me liever wat achteraf, terwijl mijn zus steeds tevoren moet zijn.

  7. woordenschatoefening • Ik houd me liever wat op de achtergrond, terwijl mijn zus steeds wil opvallen. • Zich op de achtergrond houden • Versus: opvallen

  8. woordenschatoefening • Je kan de kaart van tevoren reserveren, maar je hoeft ze pas achteraf te betalen.

  9. woordenschatoefening • Hoe snel hij hier opduikte, hoe snel hij weer verdween.

  10. woordenschatoefening • Hoe snel hij hier opdook, hoe snel hij weer verdween. • Werkwoordstijden Infinitief OVT VVT Opduiken Dook op Opgedoken

  11. woordenschatoefening • Even snel als hij hier opdook, zo snel verdween hij weer. • Werkwoordstijden Infinitief OVT VVT Opduiken Dook op Opgedoken • Constructie

  12. woordenschatoefening • Ik heb een gare vlees besteld.

  13. woordenschatoefening • Ik heb een gare vlees besteld. • Het vlees

  14. woordenschatoefening • Ik heb een gaar vlees besteld. • Het vlees

  15. woordenschatoefening • Ik heb gaar vlees besteld. • Het vlees • Vlees: “substantie”, geen lidwoord

  16. woordenschatoefening • Ik heb gaar vlees besteld. • Het vlees • Vlees: “substantie”, geen lidwoord • Ik heb een gaar stuk vlees besteld.

  17. woordenschatoefening • In Europa is het overvloed van goede jobs maar er is ook het gebrek aan goed opgeleide mensen.

  18. woordenschatoefening • In Europa is er een overvloed van goede jobs maar er is ook het gebrek aan goed opgeleide mensen. • Er is

  19. woordenschatoefening • In Europa is er een overvloed aan goede jobs maar er is ook het gebrek aan goed opgeleide mensen. • Er is • Een gebrek aan; een overvloed aan

  20. woordenschatoefening • In Europa is er een overvloed aan goede jobs maar er is ook een gebrek aan goed opgeleide mensen. • Er is • Een gebrek aan; een overvloed aan • Een gebrek aan; een overvloed aan

  21. woordenschatoefening • Ik geef het op omdat ik weet dat dat geen zin geeft om me nog door te zetten.

  22. woordenschatoefening • Ik geef het op omdat ik weet dat dat geen zin heeft om me nog door te zetten. • Zin hebben

  23. woordenschatoefening • Ik geef (het) op omdat ik weet dat het geen zin heeft om nog door te zetten. • Zin hebben • (iets) opgeven • het • Doorzetten = volhouden

  24. woordenschatoefening • Doorzetten = volhouden

  25. woordenschatoefening • Doorzetten = volhouden • “even doorzetten”

  26. woordenschatoefening • Doorzetten = volhouden • “even doorzetten” • Zich doorzetten = vermeerderen, verhevigen

  27. woordenschatoefening • Doorzetten = volhouden • “even doorzetten” • Zich doorzetten = vermeerderen, verhevigen • “de trend zet zich door”;

  28. woordenschatoefening • Doorzetten = volhouden • “even doorzetten” • Zich doorzetten = vermeerderen, verhevigen • “de trend zet zich door”; “Als die trend zich doorzet, dan begint de Russische export rond 2009 te dalen.”

  29. woordenschatoefening • Doorzetten = volhouden • “even doorzetten” • Zich doorzetten = vermeerderen, verhevigen • “als gevolg van de aanslag in Spanje zal deze negatieve ontwikkeling zich doorzetten”

More Related