1 / 33

Weefsels

Weefsels. Samenstelling van gelijksoortige cellen met gelijke of vergelijkbare functies, door intercellulaire contacten en een extracellulaire matrix verbonden zijn (histologie). Soorten weefsels. Epitheel Bindweefsel Spierweefsel Zenuwweefsel. Organen.

miach
Download Presentation

Weefsels

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Weefsels Samenstelling van gelijksoortige cellen met gelijke of vergelijkbare functies, door intercellulaire contacten en een extracellulaire matrix verbonden zijn (histologie)

  2. Soorten weefsels • Epitheel • Bindweefsel • Spierweefsel • Zenuwweefsel

  3. Organen • Opgebouwd uit wisselende combinaties van weefsels • Huid • Hart en Bloedvaten • Lever • Nier • Testis • Spieren • Hart (bloedvaten / binnen het lichaam) • Maag / Darmholte (buiten het lichaam)

  4. Epitheel of Dekweefsel

  5. Epitheel of Dekweefsel • Vrije oppervlak van lichaam • Binnenbekleding holle organen (spijsv., luchtwegen, bloedvaten) • Aaneengesloten laag zonder celtussenstof • Bevat geen bloedvaten / voeding vanuit bindweefsel • Onderscheid in dekweefsel en klierweefsel

  6. Dekweefsel 1 Eenlagig dekweefsel 2 Basaal membraan 3 Bindweefsel 4 Celtussenstof

  7. Typen dekweefsel

  8. Dekweefsels • Huid • Serosa • Verzamelnaam voor sereuze vliezen • Bekleding lichaamsholten niet in verbinding met buitenwereld (bewegingen/glijden/vocht) • Mucosa • Dekweefsel naast epitheelcellen, de slijmbekercel. Op basaalmembraan / afdekkende functie / productie slijm (mucus)  maag (gat in maagwand = maagzweer) • Ontstoken / meer slijm productie (vaginale uitvloeiing / snotneus)

  9. Sereuze vliezen • Pleura (longvlies en borstvlies) • Peritoneum (buikvlies) • Endocard (binnenbekleding hartspieren) • Epicard (buitenbekleding van hart) • Pericard (vliezen hartenzakje) • Endotheel (binnenbekledingbloedvaten) • Meningen (hersenvliezen)

  10. Muceuze Vliezen • Slijmvliezen neus / keel / luchtwegen • Slijmvliezen darmkanaal • Slijmvliezen urinewegen en blaas • Slijmvliezen geslachtsorgaan • Slijmvliezen ogen (bindvlies)

  11. Functies dekweefsel • Bekleding en bedekking • Opname en uitscheiding • Prikkelopname • Contractie

  12. Klierweefsel • Ontstaat na ingroei van dekweefsel in bindweefsel • Basaalmembraan om weefsel heen • In klierweefsel dringen bloedvaatjes naar binnen • Maken uit grondstoffen eindproducten • Klieren MET afvoerbuis (exocrien) • Afgescheiden stoffen naar buiten (urine) • Niet naar buiten (spijssverteringssappen • Buisvormig (zweetklieren) • Trosvormig (speekselklieren) • Klieren ZONDER afvoerbuis (inwendig) • Producten (hormonen) rechtstreeks in bloed • Hormoonklieren (hypofyse / schildklier / bijschildklier / bijnieren)

  13. Bindweefsel

  14. Steunweefsel • Bindweefsel • Kraakbeen • Been

  15. Steunweefsel • Cellen niet aaneengesloten • Nadruk niet op celverband maar op door cellen gevormde tussencelstof • Afhankelijk van opbouw celtussenstof • Bindweefsel • Kraakbeen • Been

  16. Bindweefsel • Vele vormen (ontwikkeling celtussenstof) • Grondvormen kunnen ook wijzigen (stervormige cellen) • Door gelei-achtige celtussenstof vezels gevormd • Collageen (lijmgevend) Bij koken lijmachtige stof • Elastich • Reticuline vezels

  17. Soorten bindweefsel • Vezelig bindweefsel • Stevig (collageen bind)  veel vezels (pezen/banden) • Losmazig bindweefsel  weinig vezels (vulweefsel / vetdepot) • Elastisch bindweefsel  veel elastische vezels (wand grote slagaders) • Omhulling en verbinding organen / geleideweg zenuwen en vaten • Uitwisseling opbouw en afbraakstoffen vanuit weefselvocht (ook voeding dekweefsel, zelf geen bloedvaten) • Bescherming tegen schadelijke invloed buitenaf (ontstekingsreactie) • Reticulair bindweefsel • Basisweefsel voor • Bloedvormend weefsel / rode beenmerg / ontwikkeling typen bloedcellen • Lymfatisch stelsel in lymfeknopen. Ook de milt • Gele beenmerg (holte pijpbeenderen (veel vet maar geen bloedcellen vormend) • Functies (vorming bloedcellen / afweer (nemen schadelijke bact op) • Vetweefsel • Oorsprong vezelig of reticulair met grote hoeveelheid vetcellen • Vetcellen ontstaan doordat in bindweefsel vetdruppeltjes samenvloeien • Vetcellen bestaan uit grotere vetdruppels omgeven door cytoplasma • Opslag van vet als reserve (onderhuids bindweefsel / mensenterium (ophangband darm) • Steun geven aan organen en weefsels (nieren vetlaag met collageen laag), gewrichten, oogkassen, wangen, voetzolen. Functie: met vet druk op lichaam opvangen • Isolatiefunctie (vet is slechte warmtegeleider). Zorgt tevens voor vetafsluiting mylineschede (mergschede) rondom de zenuwceluitlopers, daardoor geen kortsluiten

  18. Kraakbeen • Celtussenstof betrekkelijk vast (toch vervormbaar) • Kraakbeenlijm (chondrine) met wisselende hoeveelheid vezels • Rijk aan vezels (veerkracht) • Kraakbeencellen in groepjes ingekapseld in tussencelstof • Bevatten geen bloedvaten (avasculair) • Calcium en fosfor ontbreken

  19. Kraakbeen • Hyalien • Tussencelstof doorschijnend • Zeer dunne collagene vezels • Bekleding gewrichtsvlakken • Elastisch • Tussencelstof is geelachtig • Veel elastische vezels • Oorschelpen / strotklepje • Vezelig • Tussencelstof dikke bundels collagene vezels • Trekvast en drukbestendig • Tussenwervels / schaambeenderen / symfyse (schaambeenvoeg)

  20. Kraakbeen • Door bekleding in gewrichten vormt een laag waardoor beweging soepel verloopt (verslijt / ruwe boteinden over elkaar) • Vorming van botstukken (lengtegroei pijpbeenderen) • Vormt soepele botverbinding (b.v. ribben en borstbeen, tussenwervelschijven tussen wervellichamen en wervels • Vorm van bepaalde lichaamsdelen (oor, neus)

  21. Been • Tussencelstof zeer vast en niet vervormbaar (rijk aancalciumzouten) • Collageenvezels en bloedvaten • Door collageenvezels nog btje buigzaam • Als ouder dan meer calciumzouten / brosse beenderen • Vrij kleine beencellen (osteocyten) door fijne uitlopers met elkaar in verbinding. In concentrische lagen gerangschikt rondom kanalen van Havers (daarin bloedvaten) • Afbraak stofwisseling door adertjes. • Calciumzouten worden steeds aan en afgevoerd • Geen dode materie

  22. Beenweefsel

  23. Spierweefsel

  24. Spierweefsel • Langgerekte cellen • In cytoplasma groot aantal plasmadraden of spierfybrillen • Fibrillen werken als omgekeerd elastiekje (door energiegebruik verkorten). Tegelijk verkorten / spier samentrekken • Spierweefsels • Glad • Dwars • Hart

  25. Dwars • Willekeurig • Skeletspieren (spiervezels uit spiercellen waarvan tussenwanden verdwijnen) • Nucleus zichtbaar • In lange spiervezels langs zijkanten (originele spiercellen) • Dunne eiwitdraden (actine) waar tussen dikke eiwitdraden (myosine)

  26. Glad • Onwillekeurig spieren • Buikorganen • Maag/darm • Blaas • Urineleiders • Baarmoeder • Diverse bloedvaten

  27. Hartspierweefsel • Tussenvorm • Iets dwarsgestreept maar werking onwillekeurig • Maar niet doorgezet • Vezels soms duidelijk begrensd • Celkernen op oorspronkelijke plaats (midden) • Vezels vertakken zich soms • Ruimte tussen vezels groter (losmazig bindweefsel

  28. Zenuwweefsel

  29. Zenuwweefsel • Cellen met cellichaam en sterk vertakte uitlopers • Daardoor in staat om prikkels (impulsen) over bepaalde afstanden door lichaam heen te geleiden • Zeer samengesteld netwerk van verbindingen tussen weefsels waar prikkels opgevangen worden en weefsels waar prikkels tot reactie leiden • Neuronen (Zenuwcellen) • Glia- of Neurogliacellen (Steuncellen)

  30. Neuronen • Cellichaam met een celkern • Een of meer dendrieten (korte uitlopers die impuls naar cellichaam toe geleiden) • Een of meer neurieten (lange uitlopers die impuls van cellichaam af geleiden en aan uiteinden in verbinding staan met bv een spier (eindboompjes). Meeste uitlopers omgeven door mergschede en schede van Schwan (opgebouwd uit cellen), zorgt voor voeding zenuwcel. Myelineschede afzettingsproduct van cellen van Schwan (elektrische isolatie)

  31. 40 maal vergroot

  32. Neurogliacellen • Niet alleen voor steun maar ook rol bij voeding neuronen en bij afweerreacties schadelijke invloeden``

More Related