Module 4 – Hoofdstuk 3

1. Module 4– Hoofdstuk 3 Imperatief programmeren

2. Imperatief programmeren Stapsgewijs in code omschrijven wat een programma moet doen Net als een algoritme of een PSD

3. IfThenElse ALS leeftijd < 12 DAN toegang := 5 euro ANDERS ALS leeftijd >= 60 DAN toegang := 5 euro ANDERS toegang := 10 euro EINDE-ALS EINDE-Als

4. LUS Herhaling of iteratie getal := 0 ZOLANG getal < 3 getal := getal + 1 EINDE-ZOLANG

5. Booleaanse expressie De voorwaarde van een if-statement is een Booleaanse expressie Is de voorwaarde waar (true) dan wordt de code uitgevoerd Is de voorwaarde niet waar (false) dan wordt de code niet uitgevoerd

6. Boolean operators

7. Voorbeeld ALS leeftijd < 12 OF leeftijd >= 60 DAN toegang := 5 euro ANDERS toegang := 10 euro EINDE-ALS

8. Variabelen • Een element dat een bepaalde waarde aan kan nemen • Geheel getal (integer of int) • Komma getal (double of float) • Karakter (character of char) • Waar of Onwaar (boolean of bool) • Tekst (string)

9. Array Een array is een geordende rij van variabelen van hetzelfde type rij_van_getallen := [32,59,825,9042]

10. Functies • Toepassingen • Een bepaald stuk code vaker gebruiken • Programma overzichtelijker maken

11. Functies • Van een functie moeten worden gedefinieerd • De naam • De parameters • Het returntype • De body

12. Functies - voorbeeld som(int getal1, int getal2) : int int optelling := getal1 + getal2 return optelling int getalA := som(10,20) int getalB := som(getalA,70) int getalC := som(som(50,50),getalB)

13. Void Gebruiken bij een functie zonder return-waarde zegHallo() : void print(“Hallo”)