1 / 26

Met deze presentatie kan je met het volgen van een schema de juiste eindletter (d of t) vinden.

Met deze presentatie kan je met het volgen van een schema de juiste eindletter (d of t) vinden. dt. t. d. We beginnen met een eerste voorbeeld :. Vb. Hugo gaa… vaak op reis. dt. t. d. ja. ja. Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt.

nickan
Download Presentation

Met deze presentatie kan je met het volgen van een schema de juiste eindletter (d of t) vinden.

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Met deze presentatie kan je met het volgen van een schema de juiste eindletter (d of t) vinden. dt t d

  2. We beginnen met een eerste voorbeeld : Vb. Hugo gaa… vaak op reis. dt t d

  3. ja ja Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Is het aan te vullen woord de persoonsvorm in de zin ? Vb. Hugo gaa… vaak op reis. dt pv? t d

  4. Is het aan te vullen woord de persoonsvorm in de zin ? We kunnen de persoonsvorm vinden door de tijdsproef : Het woord dat verandert is de persoonsvorm. Jan koopt een boek. Tijdsproef : Jan kocht een boek. koopt = pv. De meester heeft verteld. Tijdsproef : De meester had verteld. heeft = pv.

  5. tt. tt. Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Staat het werkwoord in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd ? Vb. Hugo gaa… vaak op reis. ja dt pv? tijd? t d

  6. Hoe weet je of een persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) staat ? Als je voor de persoonsvorm GISTEREN kan plaatsen, staat de zin in de verleden tijd. Jan sliep onrustig. Gisteren sliep Jan onrustig. sliep = vt. Jan slaapt onrustig. Je kan niet zeggen : Gisteren slaapt Jan onrustig. slaapt = tt.

  7. den den Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Staat in de noemvorm een - den of staat er geen - den ? (Want de noemvorm is gaan) Vb. Hugo gaa… vaak op reis. tt. ja noemvorm dt pv? tijd? t d

  8. Staat in de noemvorm (infinitief) een - den of staat er geen - den ?

  9. Staat in de noemvorm (infinitief) een - den of staat er geen - den ? (ik wil) drinken

  10. Staat in de noemvorm (infinitief) een - den of staat er geen - den ? dit is geen -DEN werkwoord

  11. Staat in de noemvorm (infinitief) een - den of staat er geen - den ?

  12. Staat in de noemvorm (infinitief) een - den of staat er geen - den ? (ik zal) antwoorden

  13. Staat in de noemvorm (infinitief) een - den of staat er geen - den ? (ik zal) antwoorden Dit is een -DEN werkwoord

  14. Staat in de noemvorm (infinitief) een - den of staat er geen - den ?

  15. Staat in de noemvorm (infinitief) een - den of staat er geen - den ? (ik zal) wachten

  16. Staat in de noemvorm (infinitief) een - den of staat er geen - den ? (ik zal) wachten Dit is een - TEN werkwoord

  17. den Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Hugo gaat vaak op reis. Vb. Hugo gaa… vaak op reis. tt. ja noemvorm dt pv? tijd? t d

  18. Met het tweede voorbeeld leggen we de vierde stap uit : Vb. Antwoor. je juist op de vraag ? dt t d

  19. ja ja Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Is het aan te vullen woord de persoonsvorm in de zin ? Vb. Antwoor. je juist op de vraag ? dt pv? t d

  20. tt. tt. Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Staat het werkwoord in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd ? Vb. Antwoor. je juist op de vraag ? ja dt pv? tijd? t d

  21. Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Staat in de noemvorm een - den of staat er geen - den ? den (Want de infinitief is antwoorden) Vb. Antwoor. je juist op de vraag ? tt. den ja noemvorm dt pv? tijd? t d

  22. Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Is het onderwerp ik , is er inversie met … je, is er geen onderwerp ? Vb. Antwoor. je juist op de vraag ? tt. den ja noemvorm dt pv? tijd? t d

  23. Is het onderwerp ik , is er inversie met … je, is er geen onderwerp ? Als het onderwerp ik is, schrijven we de stam. vb. Ik speel, ik droom, ik vind ... Bij inversie met … je of in bevelzinnen schrijven we de stam. vb. speel je, droom je, vind je... en Speel ! Droom ! Vind ! In alle andere gevallen schrijven we stam + t. vb. Je speelt, je droomt, zus antwoordt ...

  24. Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Is het onderwerp ik , is er inversie met … je, is er geen onderwerp ? Vb. Antwoor. je juist op de vraag ? tt. den ja noemvorm dt pv? tijd? ond. … je t d

  25. Volg de pijlen in het schema en denk goed na bij wat verschijnt. Antwoord je juist op de vraag ? Vb. Antwoor. je juist op de vraag ? tt. den ja noemvorm dt pv? tijd? ond. … je t d

  26. ond den Wanneer je dit schema volgt, vind je altijd correct de juiste eindletter d, t of dt. ja tt. den ander noemvorm dt pv? tijd? ond. ik … je vt. nee Maak langer en schrijf wat je hoort ... t d

More Related