1 / 36

Handout college categorisatie

Handout college categorisatie. Herco Fonteijn blok 1.4 - 25 januari 2002 categorisatiemodellen relaties binnen en tussen categorieen sociale categorieen. het concept ‘color-field painting’. grote kleurvlakken warme tinten abstract expressionisme USA, depressie, WOII, 1950s

jaunie
Download Presentation

Handout college categorisatie

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Handout college categorisatie Herco Fonteijn blok 1.4 - 25 januari 2002 categorisatiemodellen relaties binnen en tussen categorieen sociale categorieen

  2. het concept ‘color-field painting’ grote kleurvlakken warme tinten abstract expressionisme USA, depressie, WOII, 1950s Mark Rothko, Barnett Newman, Clyfford Still joodse mystiek action painting materieschilderijen Who's afraid of red, yellow and blue? Cathedra RK kerk

  3. conceptueel gedrag • 4 cognitieve processen • a. symbolisch leren kennen van concept • b. vormen van onderliggende mentale representatie • c. selectie: welk concept past in huidige situatie • d. onderscheiden van verschillende concepten van elkaar

  4. terminologie:concept 1. een verzameling objecten met een 'familiegelijkenis' 2. de mentale representatie van (1)

  5. terminologie:conceptverwerving conceptvorming abstractie van verzameling kenmerken bijv. kind verwerft een representatie van het concept ‘appel’ conceptleren toepassen van concept bijv. kind leert dat/waarom een tomaat geen appel is

  6. terminologie:categorie 1. theoretische klasse objecten gekoppeld aan groep objecten in de wereld mus-1, mus-2, mus-3, spreeuw-1, vink-1, grote jager-1, etc 2. mentale representatie van 1 vgl. concept vogel = mus-1, mus-2, etc 3. indelingssysteem gekoppeld aan conventies of aan beslissingsregels definitie van vogel

  7. categorisatie op basis van gelijkenis 1 klassieke theorieën categorie is gerepresenteerd als een reeks noodzakelijke en voldoende voorwaarden; verzameling definiërende kenmerken geeft grens van categorie aan 2 prototype- of probabilistische theorieën categorie is gerepresenteerd als een verzameling karakteristieke kenmerken; prototype (abstractie van gemeenschappelijke kenmerken of functies van leden van een categorie) geeft centrum van categorie aan 3 exemplar- of instance-based theorieën categorie bestaat uit een verzameling voorbeelden

  8. 1. klassieke benadering Lidmaatschapsfunctie: aanwezigheid van definiërende kenmerken gevolg: 'harde' grenzen tussen klassen bijv. een kopje is geen schaal of vaas, omdat het o.a. een oor (definiërend kenmerk) heeft Tekortkomingen: succesvol categoriseren zou perfecte match tussen object en definitie vereisen sommige objecten zijn meer typisch dan andere en worden sneller geleerd/herkend Reactie: prototype-modellen

  9. typicality FruitVogel Appel 6.3 Roodborstje 6.9 Perzik 5.8 Meeuw 6.4 Meloen 4.1 Uil 5.0 Vijg 3.4 Kip 4.0 Olijf 2.3 Pinguïn 2.6

  10. definities of gelijkenissen? Even score Oneven score 4 5.9 3 5.4 8 5.5 7 5.1 18 4.4 23 4.6 34 3.6 501 3.5 106 3.1 447 3.3

  11. prototype Objecten die dichter bij het prototype liggen : worden sneller geidentificeerd (verificatie van zinnen) worden sneller geidentificeerd in afbeeldingen worden eerder genoemd in geheugentaak ontvangen hogere expliciete typicality-scores vormen eerder aanleiding tot inferenties over de gehele categorie dan atypische objecten

  12. 2. prototype-modellen Lidmaatschapsfunctie: aanwezigheid van karakteristieke kenmerken gevolg: vage grenzen, familiegelijkenis bijv. een kopje kan meer of minder op een schaal of vaas lijken Tekortkomingen: lijst met attribuutwaarden negeert samenhang tussen kenmerken (bijv. tussen snelheid van dier en gewicht pantser) bewaart geen informatie over acceptabele attribuutwaarden (typische buikhoogte huiskat is 10 cm; is dier met buikhoogte van 1 meter huiskat? is rond object, 8 cm doorsnede, pizza of munt?) gelijkenis met eerder voorbeeld beinvloedt categorisatie Reactie: exemplar-based modellen

  13. 3. exemplar-based modellen Lidmaatschapsfunctie: het nieuwe object wordt toegewezen aan de categorie van die exemplaren die de grootste gelijkenis vertonen met het nieuwe object bijv. een kopje lijkt meer of minder op eerder waargenomen kopjes of vazen Typicality-resultaten ontstaan doordat herinnerde objecten meestal voorbeelden zijn van typische categorieen Tekortkomingen: definiërende kenmerken? veel informatie blijft impliciet: het afleiden hiervan is rekenintensief Reactie: gemengde modellen; nadruk op conceptuele structuur

  14. prototypen of concrete voorbeelden? Kindertaalverwerving, verwerving van expertise: Exemplars belangrijk in vroege leerfase Veronderstelling: Abstracte informatie (bijv. prototype) wordt belangrijker naarmate ervaring groeit Maar: ook experts benutten eerdere voorbeelden: Huidartsen zijn getraind om regels en definities te volgen bij het stellen van een diagnose. Algemeen geldende informatie lijkt belangrijker dan kennis van specifieke gevallen. Toch maken artsen eerder een correcte diagnose als ze recentelijk een specifiek geval hebben gezien dat lijkt op het huidige probleem. regels of gelijkenis met voorbeelden?

  15. Chicken sexing: op regels gebaseerd Biederman: recognition-by-components vertelt waar je naar moet kijken. Classificatieregel: Als kraal concaaf is of afwezig DAN vrouw Als kraal convex is DAN man

  16. regels of gelijkenissen Toepassen van regel: 1. selectieve aandacht voor ieder relevant kenmerk 2. voor elk van deze kenmerken: controleer of kenmerk van object de gespecificeerde waarde heeft 3. integreer uitkomsten van 2 Onderscheidende kenmerken classificatie obv regels: analytisch, differentieel wegen van kenmerken, hoge werkgeheugenbelasting, seriële en gecontroleerde verwerking, zekerheid ipv flexibiliteit

  17. DSM-IV criteria ‘dysmorfofobie’ 300.7 Body Dysmorphic Disorder A. preoccupation with an imagined defect in appearance. If a slight physical anomaly is present, the person’s concern is markedly excessive. B. The preoccupation causes clinically significant distress or impairment in social, occupational, or other important areas of functioning. C. The preoccupation is not better accounted for by another mental disorder (e.g., dissatisfaction with body shape and size in Anorexia Nervosa).

  18. overheersen regels of gelijkenissen? gemengde classificatiestrategieën binnen en tussen individuen bij afwezigheid karakteristieke kenmerken regels bij afwezigheid noodzakelijke kenmerken gelijkenissen onder tijdsdruk gelijkenissen bij hoge taakbelasting gelijkenissen random training gelijkenissen blocked training regels instructie: gebruik regel, wees zorgvuldig regels instructie: geef eerste indruk gelijkenissen impliciet leren gelijkenissen expliciet leren regels

  19. convergerende evidentie: neuro-imaging Berekenen gelijkenis met exemplars cerebellum - ? visueel (17, 18, 19) - visual imagery Toepassen regel cerebellum - ? visueel (17, 18, 19) - object parsing? parietaal (7) - selectieve aandacht motor (6) - impliciete spraak, rehearsal prefrontaal (46) - WM operaties RH (Smith et al., 1998) (Patiënt met schade aan mediale temporaalkwab kan gelijkenis met prototype wel bepalen i.t.t. gelijkenis met exemplars)

  20. soorten categorieën natuurlijke categorieën (planten, meubels) weerspiegelen correlationele structuur van de omgeving, i.t.t. formele categorieën (bijwoorden, priemgetallen) functionele categorieën (reisartikelen, studiemateriaal, zie afb.) ad hoc categorieën (dingen die je in je neus kunt stoppen)

  21. structuur binnen categorieën - 1 modellen 1-3 suggereren stabiele mentale representatie probleem: concepten veranderen in de tijd: er is geen stabiele mentale representatie van categorieën vgl. ad hoc categorieën (bijv. dingen die op je hoofd kunnen vallen, dingen die je redt uit een brandend huis, dingen die kraken als je erop gaat staan) flexibiliteit past beter bij exemplar-based dan bij prototype modellen stabiliteit neemt af - buiten laboratorium - bij arme theorie (vgl. Dierenriemtekens, DSM-IV).

  22. structuur binnen categorieën - 2 categorisatie is een constructief proces Q. Hoe wordt een object gecategoriseerd? A. Dit hangt af van - stabiele kern (ervaringskennis in LTM) - afgeleide kenmerken (bijv. voedsel, kleur=groen; afleiding: onrijp) - idealen (bijv. diëetvoeding: 0 calorieën), - culturele verschillen (bijv. categorie huisdier in hoofd van stedeling of plattelandsbewoner), - huidige context - frequent of recent geactiveerde kennis

  23. Aboriginals categoriseren: Dyirbal

  24. structuur binnen categorieën - Dyirbal balam eetbaar fruit planten honing wijn taart sigaretten varens fruitbomen bayi mannen kangaroe’s vissen insecten maan storm regenboog visnet balan vrouwen krekels vogels schorpioenen vuur zon sterren rivieren brandnetels Bala lichaamsdelen vlees bijen wind bomen gras modder taal

  25. structuur binnen categorieën - Dyirbal Centrale kern man vrouw voedsel overig Associaties (vuur->sterren) Cultuur/Ervaring visnet Idealen/mythen maan vogels Specifieke kennis (mythologie) gaat voor algemene kennis

  26. diepe gelijkenissen oppervlakkig vrouw bovenste fig.::vrouw onderste fig. structureel vrouw boven::eekhoorn essentialisme, conceptuele coherentie (vgl. kenmerken roofdieren en prooidieren, Dyirbal) object wordt gecategoriseerd in die categorie waarvan de achterliggende naieve theorie kenmerken van het object best verklaart; verklarend verband (vgl. genetische of moleculaire structuur) is meer bepalend voor toewijzing aan categorie dan gelijkenis

  27. essentialisme: is water H2O? familiegelijkenisstructuur van water pleit tegen puur essentialisme: naast samenstelling (percentage H2O) zijn met name plaats, bron en functie/gebruik van vloeistof bepalend voor lidmaatschapsfunctie geschat %-H2O typicality (1-7) geschat %-H2O waterniet water puur water 98.1 5.8 (kop) thee 91.0 flessenwater 92.3 6.0 speeksel 89.3 regenwater 90.0 6.1 zweet 87.3 kraanwater 87.7 6.5 contactlensvloeistof 80.1 rivierwater 87.7 5.6 urine 79.1 badwater 83.2 4.9 bloed 68.7 zwembadwater 81.6 5.6 oceaanwater 78.7 5.8 rioolwater 67.0 3.8 Malt(1994)

  28. top-down + bottom-up = interactief opdracht: welke groep kinder-tekeningen is gemaakt door I creatieve v. niet-creatieve kinderen? II stadskinderen v. plattelandskinderen? III emotioneel labiele v. stabiele kinderen? resultaat: interactie tussen theorie en data bijv. tekening A-3, lijnen op borst I hypothese: A hoort bij creatieven, want/dus data toont knopen (oog voor detail) II hypothese: A hoort bij stadskinderen want/dus ppn zien stropdas

  29. hiërarchie Inheritance (overerving) (echter: afleiding van kenmerken is afhankelijk van de gelijkenis tussen boven- en ondergeschikte categorieën) bovengeschikte categorie: functionele attributen staan centraal basisniveaucategorie perceptueel (m.n. delen van vormen) ondergeschikte categorie: perceptueel (m.n. vervormingen van delen)

  30. basisniveau / entry-point basisniveau-categorieën (basic level, entry-point) eerste contact tussen percept van object en semantische informatie mensen denken in termen van basisniveau-categorieën Q. wat bepaalt waar het basisniveau is? A. basisniveaucategorieën onderscheiden zich in de structuur van delen van vormen (vinnen of vleugels of poten) delen van vormen uit vaste set (vgl. Biedermans geonen) zijn zoeksleutels in objectgeheugen

  31. categorisatie en perceptie Vast basisniveau / entry-point? Tegen: ervaringsinvloeden basisniveau verschuift naar beneden bij ervaring met categorie en basisniveau-effecten treden op voor leden van ondergeschikte categorieën: ze worden bij toenemende expertise sneller geclassificeerd, beter van elkaar onderscheiden en in meer detail beschreven domeinafhankelijk (goede structuur vereist; vgl. plantkunde en psychiatrie)

  32. Wat is het basisniveau? bovengeschikte categorie: hoge dekking, lage predictieve waarde: vaak toepasbaar, geeft weinig informatie ondergeschikte categorie: lagere dekking/hogere predictieve waarde basisniveaucategorie optimale balans toepasbaarheid/informatiewaarde

  33. toepassing: sociale categorieën Stereotypen: generalisaties over attributen en gedrag van groepen mensen Impressievorming: interactie tussen sociale categorie en individuerende informatie (observaties van iemands kenmerken en gedrag)

  34. stereotypen uitkomst van een adaptief proces waarmee een individu de overdaad aan informatie in een diverse en complexe sociale omgeving vereenvoudigt en organiseert Stereotypering wordt in 3 fasen opgedeeld: • Activatie van sociale categorie (automatisch) • Stereotype engagement (oproepen van een bijbehorende verzameling kenmerken), • Applicatie (met beïnvloeding van daaropvolgende processen als impressievorming, beoordeling, etc.).

  35. het veranderen van stereotypen 1 Boekhoudmodel: inconsistente informatie leidt tot kleine verandering in stereotype (vgl.prototype) 2 Conversiemodel: inconsistente informatie leidt tot grote verandering wanneer drempelniveau van inconsistentie wordt overschreden 3 Exemplar model: veel nieuwe atypische exemplaren presenteren 4 Subtype-model (veronderstelt hierarchie van subtypen; inconsistente informatie leidt tot aanmaak nieuw subtype) 1 subtypen leiden tot uitholling van stereotype, waarbij nieuwe basic levels ontstaan 2 subtypen leiden tot actief behoud; hoe gevarieerder een stereotype is, des te meer uitzonderingen staat het toe, des te moeilijker is het te veranderen

  36. voorlichting neutrale stemming kijker (positieve stemming risico voor oppervlakkige verwerking = stereotype verwerking; negatieve stemming richt aandacht op negatieve aspecten boodschap) gebruik betrouwbare bron richt je op 1 stereotype tegelijk vermijd tegenstelling ingroup en outgroup, benadruk overeenkomsten vermijd stereotype-consistente of neutrale informatie minimaal 6 personen vertonen inconsistente gedrag (bevordert generaliseren, tegengaan van subtyping) abstract beschreven gedrag van lid van outgroup wordt eerder aan persoon geattribueerd (concreet positief gedrag van lid van outgroup wordt aan situatie geattribueerd) (Vrugt en Meertens)

More Related