1 / 83

Crisis

Crisis. SE. Voor SE: hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2.2 en 2.3 Verder: leren de uitleg over koopkracht en de productiefactoren. SE. Belangrijke begrippen: Opofferingskosten Rente en aflossing Koopkracht Transactiekosten Absoluut en relatief voordeel Consumeren en investeren

eve-whitney
Download Presentation

Crisis

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Crisis

  2. SE Voor SE: hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2.2 en 2.3 Verder: leren de uitleg over koopkracht en de productiefactoren

  3. SE Belangrijke begrippen: • Opofferingskosten • Rente en aflossing • Koopkracht • Transactiekosten • Absoluut en relatief voordeel • Consumeren en investeren • Vrije en schaarse goederen • Arbeidsdeling en Arbeidsproductiviteit • Oorzaak en gevolg crisis

  4. Planning • Dit jaar drie lesbrieven: Crisis, Jong en oud en Geldzaken • Per lesbrief twee/drie toetsen en opdrachten • Elke lesbrief wordt afgesloten met SE • Rapportcijfer: gewogen gemiddelde van toetsen, opdrachten en SE’s • Per lesbrief powerpoint op vakportaal economie

  5. Planning lesbrief Crisis • Hoofdstuk 1 (drie lessen) • Hoofdstuk 2 (twee lessen) • Hoofdstuk 3 (twee lessen) • Na hoofdstuk 1 en 2 korte toets • Na hoofdstuk 3 SE over hoofdstuk 1, 2 en 3

  6. Planning hoofdstuk 1. • Les 1: kredietcrisis (hoofdstuk 1.1, 1.2 en 1.3) • Les 2: kredietcrisis vervolg • Les 3: Belangrijke economische begrippen: schaarste, investeren/consumeren en opofferingskosten. (hoofdstuk 1.4)

  7. Regels Als ik praat, zijn jullie stil Als je iets wilt vragen/zeggen, steek je vinger op. Alleen mobiele telefoons gebruiken met mijn toestemming. Geen mobiele telefoons tijdens toetsen Niet eten in de klas (drinken mag wel)

  8. Crisis: opdracht Het is crisis. Schrijf zoveel mogelijk gevolgen op van een economische crisis; wat doen of laten mensen, bedrijven en de overheid tijdens een crisis. Voorbeeld: mensen sparen meer en geven minder uit. Voorbeeld: mensen gaan minder ver op vakantie

  9. Crisis: opdracht Vijf stappen. Stap 1: Alleen. Schrijf eerst alleen zoveel mogelijk verschijnselen op. Schrijf ook op waarom jij denkt dat die bij een economische crisis horen. Stap 2: Samen. Vergelijk je eigen lijst met die van je buurman en vul je eigen lijst aan als je denkt dat je buur iets goeds heeft opgeschreven. Stap 3: Samen. Vergelijk nu je eigen aangevulde lijst met iemand anders in de klas en vul je lijst aan. Stap 4: Samen. Vergelijk nu je lijst met nog iemand anders in de klas en vul weer je lijst aan Stap 5: klassikaal bespreken

  10. Crisis: opdracht Vijf stappen. Als ik fluit begint de stap. Als ik nog een keer fluit eindigt de stap. Zet je antwoorden op het uitgedeelde blad. Zet je naam erop.

  11. Crisis: opdracht Werkloosheid Bedrijven gaan failliet Overheid krijgt minder belasting binnen Bedrijven investeren minder Meer daklozen en zwervers Mensen trouwen minder snel Er worden minder kinderen geboren Studenten kiezen voor studies met meer baan zekerheid Meer winkeldiefstal Personeel meldt zich minder snel ziek

  12. 1.Kredietcrisis • Banken geven leningen aan mensen om een huis te kopen. Dit is een zogenaamde hypothecaire lening of hypotheek. • Over zo’n lening betaal je elke maand rente en je betaalt elke maand een deel van de lening terug. Dat laatste noemen we aflossing.

  13. Kredietcrisis • Piet leent € 100.000 bij een bank om een huis van € 100.000 te kopen. • De rente is 3% per jaar • Dat is € 3.000 per jaar en € 250 per maand. • Piet betaalt daarnaast elke maand € 250 aan aflossing • Piet moet dus elke maand € 500 aan rente en aflossing betalen

  14. Kredietcrisis • Als Piet de lening niet kan aflossen (kan terug betalen) en/of de rente niet kan betalen, dan verkoopt de bank zijn huis om zo het uitgeleende geld weer terug te krijgen

  15. Kredietcrisis: oorzaak • Banken in VS gaven iedereen een lening om een huis te kopen. • Huiseigenaren konden op een gegeven moment hun rente en aflossingen niet meer betalen. • De banken gingen de huizen verkopen om hun uitgeleende geld terug te halen • Maar de huizen waren minder waard geworden.

  16. Crisis: oorzaak • Piet koopt een huis van € 100.000 • De bank heeft € 100.000 geleend aan Piet. • Piet kan rente en aflossingen niet betalen • Bank verkoopt huis van Piet om € 100.000 terug te krijgen • Huis van Piet is nog maar € 80.000 waard. • Bank verliest € 20.000

  17. Kredietcrisis: oorzaak • De banken kregen op grote schaal hun uitgeleende geld dus niet meer terug en sommige banken gingen failliet. • Sommige banken werden gered door overheid. Dit kostte miljarden. • De overheid moest dit geld ook weer lenen.

  18. Crisis: oorzaak • Andere banken gingen niet failliet, maar werden voorzichtiger met het uitlenen van geld. • Consumenten schrikken van de bankencrisis en worden ook voorzichtiger en gaan minder uitgeven (kopersstaking) • Daardoor hoeven bedrijven minder te produceren • Daardoor stijgt de werkloosheid

  19. Crisis: oorzaak • Groepsopdracht: deel ik uit. • Opdracht 1.5, 1.6 en 1.8 als huiswerk

  20. Crisis: groepsopdracht • Doe de opdracht in groepjes van vier. • Zet de tafels tegen elkaar aan • Niet lopen door de klas • Gedempt praten • Opdracht inleveren.

  21. Crisis: gevolgen • Ruilhandel(we vertrouwen de euro niet meer) en andere geldsoorten (opdracht) • Werkloosheid • Bedrijven gaan failliet • Daling koopkracht consumenten • Bezuinigingen bij de overheid • Mensen geven minder geld uit aan b.v. vakanties • Mensen gaan minder snel trouwen • Mensen gaan minder snel scheiden.

  22. Opdracht 1.8 • Banken geven leningen aan mensen die de lasten daarvan niet kunnen betalen (2) • Bezittingen van banken worden minder waard doordat mensen hun schulden niet kunnen terug betalen (4) • Banken worden voorzichtiger met uitlenen van geld ((6) • Consumenten vertrouwen daalt (3) • Door dalende bestedingen daalt productie (1) • Door dalende productie daalt werkgelegenheid (5)

  23. Crisis: gevolgen • Koopkracht daalt • Koopkracht: hoeveel spullen kan ik van mijn inkomen kopen. • Koopkracht hangt af van prijzen en hoogte inkomen • Als mijn inkomen gelijk blijft en de prijzen stijgen, dan daalt mijn koopkracht. • Koopkracht stijgt volgend jaar een beetje.

  24. Begrippen • Som 1.22 • Begrippen • Consumeren en investeren • Schaarse goederen • Vrije goederen • Alternatief aanwendbaar • Opofferingskosten • Drie opdrachten

  25. 1.22 • Maak 1.22 alleen in stilte • Vergelijk 1.22 dan met je buurman • Tenslotte kijken we 1.22 klassikaal na

  26. 1.22 • Banken zijn roekeloos met uitlenen van geld (in VS, in Europa) • Huizenbezitters kunnen rente en aflossing niet betalen • Huizenbezitters moeten uit hun woning omdat de bank de woning gaat verkopen. Omdat dat op grote schaal gebeurt, dalen de huizenprijzen.

  27. 1.22 • Vorderingen (geld wat de banken van de huizenbezitters krijgen omdat zij geld aan de huizenbezitters hebben uitgeleend) worden waardeloos omdat huizenprijzen dalen. Banken krijgen uitgeleende geld niet terug • Sommige banken komen in financiële problemen • Banken worden voorzichtiger met uitlenen van geld

  28. 1.22 • Gezinnen en bedrijven kunnen moeilijker geld lenen en schrikken van banken die in problemen komen • Gezinnen en bedrijven geven minder geld uit. • Bedrijven krimpen productie in • Werkeloosheid stijgt.

  29. Consumeren en investeren • Consumeren: kopen van producten voor behoeftebevrediging (b.v. kopen van kleding en voedsel). • Investeren: kopen van producten door een bedrijf om er producten mee te kunnen maken (b.v. bedrijf koopt machine om auto’s te maken)

  30. Schaarse goederen • Goederen zijn schaars als er een offer of inspanning (tijd en geld) moet worden ingeleverd om het te maken • Schaarse goederen kosten dus geld • Schaarste in de economie is dus iets anders dan in ons dagelijks taalgebruik • Brood is b.v. volop verkrijgbaar (niet schaars in ons dagelijks taalgebruik), maar wel een schaars goed in de economie.

  31. Schaarse goederen • In de economie zijn dus bijna alle goederen schaars? • Goederen die niet schaars zijn noemen we vrije goederen. Meestal zijn ze gratis • Welke goederen zijn in de economie niet schaars? • Drinkwater kan in de economie schaars en niet schaars zijn????

  32. Kiezen • Schaarse goederen kosten dus geld • Omdat je maar een beperkte hoeveelheid geld hebt en goederen geld kosten, moet je kiezen. • Alternatief aanwendbaar. Je kunt verschillende dingen kopen met je geld.

  33. Kiezen • Je hebt een bepaalde hoeveelheid geld en gaat iets kopen. • Als je iets kiest, kies je iets anders niet. • Door iets niet te kiezen, offer je de voordelen van wat je niet hebt gekozen op. • Dit noem je de opofferingskosten van je keuze • Ik heb de keuze tussen een Mars en een Bounty. • Als ik de Mars kies, offer ik de voordelen van de bounty op • De voordelen van de Bounty zijn de opofferingskosten van de keuze voor de Mars.

  34. Opofferingskosten • Ik kies de Mars • Op de Bounty moet je langer kauwen ivm de cocos stukjes, dus geniet je er langer van • Bounty heeft twee delen, dus kun je er een bewaren/uitdelen • Ik kies de Bounty • De Caramelsmaak van de Mars • Het gevuld gevoel dat je krijgt van het eten van een Mars

  35. Opofferingskosten • Opofferingskosten: opbrengsten van beste niet gekozen alternatief • Voorbeeld: Pietje heeft op zaterdag de keuze uit drie mogelijke tijdsbestedingen • Hij kan werken bij AH en kan dan € 25 verdienen • Hij kan zijn oma bezoeken en boodschappen voor haar doen. Hij krijgt dan € 10 • Hij kan de tuin van de buurman spitten en daar € 30 mee verdienen.

  36. Opofferingskosten • Piet gaat spitten. • Hij offert de opbrengsten van werken bij de AH op (€ 25). De € 25 zijn dus de opofferings kosten • Dat is slim omdat de opbrengst van het spitten hoger is (€ 30) dan de opofferings-kosten • Als je goed kiest is de opbrengst van je keuze altijd hoger dan de opofferingskosten.

  37. Opofferingskosten • Wat zijn de opofferingskosten als Piet bij zijn oma gaat werken????

  38. Vandaag • Datum toets (maandag a.s 15 september over hoofdstuk 1 en paragraaf 2.2) • Nabespreken huiswerkopdracht • Arbeidsproductiviteit (opdracht)

  39. Opdracht • Lees paragraaf 2.2 (paragraaf 2.1 slaan we over) • Onderstreep de begrippen arbeidsdeling, specialiseren, arbeidsproductiviteit en transactiekosten • Omschrijf deze begrippen in je eigen woorden • Leg uit wat arbeidsdeling, specialiseren en arbeidsproductiviteit met elkaar te maken hebben.

  40. Opdracht • Je koopt een nieuwe smartphone • Noem minstens vier soorten transactiekosten bij de aanschaf van een nieuwe smartphone. Licht elke soort toe. • Stel dat er geen geld meer is en je kunt de smartphone alleen verkrijgen door te ruilen. Leg uit dat de afwezigheid van geld de transactiekosten verhoogt bij het aanschaffen van een smartphone

  41. Uitwerking opdracht (2) • Arbeidsdeling: arbeidsproces verdelen in verschillende taken. • Specialiseren: mensen leggen zich toe op een taak en worden daar goed en snel in. • Arbeidsproductiviteit: de productie per persoon per tijdseenheid (uur, dag, jaar) • Transactiekosten: kosten die je maakt of inspanningen die je doet bij het kopen of verkopen van goederen of diensten. • Transactiekosten: tijd en geld

  42. Transactiekosten ruil in natura • Iemand vinden die met jou wil ruilen • Waarde bepalen (hoeveel aardappelen is een auto waard) • Vervoeren van de aardappelen (geld is lichter)

  43. Transactiekosten • Bij het kopen van een auto • Zoeken op internet • Garages bezoeken • Proefrit maken • Onderhandelen over de prijs • Kenteken overzetten. • Transactiekosten kopen huis • Huizen bekijken • Huizen zoeken op internet • Makelaar zoeken • Huis bouwkundig laten keuren

  44. Opdracht (3) • Door arbeidsdeling en specialisatie stijgt de arbeidsproductiviteit; mensen doen een taak waar zij goed en snel in zijn. • Arbeidsproductiviteit: productie per persoon per tijdseenheid • Arbeidsproductiviteit: belangrijk economisch begrip • Onze arbeidsproductiviteit kan stijgen door: • Betere en snellere machines • Goed opgeleide werknemers • Specialisatie

  45. Opdracht (4 en 5) • Transactiekosten koop smartphone: bijvoorbeeld: prijzen vergelijken op internet, verschillende belwinkels bezoeken, bestelling plaatsen op internet • Stel jij bent aardappelhandelaar en je wilt een smartphone kopen. Je kunt dan alleen een smartphone kopen als de verkoper van de smartphone aardappels nodig heeft. Daarnaast is het lastig om te bepalen hoeveel kilo aardappelen een smartphone waard is.

  46. Opdracht arbeidsproductiviteit • Maak opdracht alleen in stilte • Vergelijk dan uitkomst met die van je buur • Als jullie klaar zijn, vraag dan aan mij het antwoordblad en kijk je antwoord na.

  47. Oefensom • Per jaar: 600.000/40 = 15.000 • Per maand: 15.000/12 = 1.250

  48. Oefensom (2) • De fabriek voert een aantal veranderingen door om de productie te verhogen naar 700.000 koekjes per jaar. Zij heeft daar nog maar 35 mensen voor nodig. • Bereken de arbeidsproductiviteit per jaar • Bereken de arbeidsproductiviteit per maand. • Met hoeveel procent is de arbeidsproductiviteit per maand gestegen • Noem twee maatregelen waardoor de arbeidsproductiviteit gestegen kan zijn.

  49. Oefensom • 700.000/35 = 20.000 • 20.000/12 = 1.667 • (1667 – 1250)/1250 x 100% =33,6% • Nieuwe en snellere machines, scholing, meer arbeidsdeling en betere werksfeer

  50. Oefensom • Fietsfabriek BB maakt in 2012 1.000 fietsen met 10 mensen • De medewerkers verdienen in 2012 gemiddeld € 40.000 per persoon • Bereken de arbeidsproductiviteit • Bereken de loonkosten per fiets

More Related