Joringel ging weg en kwam uiteindelijk in een vreemd dorp.

1. Joringel ging weg en kwam uiteindelijk in een vreemd dorp.

2. Ze ging in de zon zitten en klaagde.

3. Ze keken om zich heen en waren verdwaald.

4. Op een keer droomde hij 's nachts dat hij een bloedrode bloem vond met in het midden een prachtige grote parel.

5. Dit duurde totdat de heks hem met een spreuk verloste.

6. Hij riep, hij huilde, hij jammerde, maar het was allemaal voor niets.

7. Joringel keek naar Jorinde.

8. Wanneer iemand binnen honderd meter van het kasteel kwam, moest hij stilstaan en kon zich niet meer verroeren.

9. Om eens rustig samen te kunnen praten, gingen ze in het bos wandelen.

10. Hij liep in de richting van het gefluit en vond de zaal.

11. Joringel keek door de struiken en zag vlakbij de oude muur van het kasteel.

12. Ze zouden over een paar dagen gaan trouwen en ze hadden veel plezier met elkaar.

13. Daar hoedde hij lange tijd de schapen.

14. Er waren vele honderden nachtegalen, hoe moest hij nou Jorinde terugvinden?

15. " Gegroet Zachiël.

16. Nu was er eens een meisje dat Jorinde heette.

17. Het heldere zonlicht scheen tussen de boomstammen door in het donkere groen van het bos.

18. Ze wisten niet meer hoe ze thuis moesten komen.

19. Joringel ging naar binnen, liep over de binnenplaats en luisterde goed of hij de vele vogels kon horen.

20. Ze vloog hem om de hals en was zo mooi als vroeger.

21. Hij streepte bak weg

22. " Oh, wat moet er van mij worden? "

23. De nachtegaal was weg.

24. " Pas op ", zei Joringel, " dat je niet te dicht bij het kasteel komt ".

25. Toen hoorde hij ze fluiten.

26. Het zingt voor het duifje, zingt voor zijn dood, Zingt lijden, lij, tuwiet, tuwiet, tuwiet.

27. Toen vond hij de bloem in de vroege ochtend.

28. De noordenwind en de zon waren erover aan het redetwisten wie de sterkste was van hun beiden.

29. Toen was Joringel verlost.

30. Ze had grote rode ogen en een kromme neus die met de punt tot aan haar kin kwam.

31. Jorinde huilde een beetje.

32. Eindelijk kwam de oude vrouw terug en zei met een doffe stem :

33. Die dieren slachtte, kookte en braadde ze dan.

34. Ze kwamen overeen dat degene die het eerst erin zou slagen de reiziger zijn mantel te doen uittrekken de sterkste zou worden geacht.

35. De noordenwind en de zon.

36. Daarna veranderde hij ook alle andere vogels weer in meisjes en ging met zijn Jorinde naar huis.

37. De noordenwind begon toen uit alle macht te blazen, maar hoe harder ie blies, deste dichter trok de reiziger zijn mantel om zich heen;

38. Wanneer er echter een onschuldig meisje te dicht bij haar kasteel kwam, veranderde de heks haar in een vogel en sloot haar op in een kooitje.

39. Ze was mooier dan alle andere meisjes en was verloofd met de knappe Joringel.

40. en ten lange leste gaf de noordenwind het op.

41. Er was eens een oud kasteel midden in een diep en donker bos.

42. Ze was geel en mager.

43. Jorinde zong :

44. Hij plukte de bloem en ging ermee naar het kasteel.

45. Hij viel voor de oude vrouw op de knieën en smeekte haar om hem Jorinde terug te geven.

46. Hij zocht tot aan de negende dag.

47. Juist op dat moment kwam er een reiziger aan, die gehuld was in een warme mantel.

48. In het midden lag een grote dauwdruppel, zo groot als de mooiste parel.

49. Ze kon dieren en vogels naar zich toe lokken.

50. Snel sprong hij erheen en raakte het kooitje en de oude vrouw aan met de bloem.