1 / 20

mit

in. mit. durch. von. zu. zwischen. aus. bei. an. seit. neben. für. unter. v oorzetsels met een naamval. Om met voorzetsels en naamvallen te kunnen werken, moet je uiteraard deze schema’s kennen !!. voorzetsels met 3 e naamval. Die Katze spielt mit d______ Ball (m)

austin
Download Presentation

mit

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. in mit durch von zu zwischen aus bei an seit neben für unter

  2. voorzetsels met een naamval

  3. Om met voorzetsels en naamvallen te kunnen werken, moet je uiteraard deze schema’s kennen !!

  4. voorzetsels met 3e naamval Die Katzespieltmit d______ Ball (m) Die Katze/spielt/ mit3 d____3Ball. Unser Auto steht bei d_______ Kirche (v) Unser Auto /steht/bei3 d____3Kirche. Oma hat vonihr_____ Enkelkinder___ (mv) schöneBlumenbekommen. Oma / hat /von3 ihr___3 Enkelkinder__3/schöneBlumen/bekommen. em er en n

  5. voorzetsels met 4e naamval Jochenschwimmtdurch d_______ Wasser (o). Jochen/schwimmt/ durch4 d___4 Wasser. Ohnemein______ Handy(o) kannich nicht leben. Ohne4 mein____4 Handy /kann/ich/ nicht /leben. as --

  6. voorzetsels met 3e of 4e naamval hoofdregel

  7. Ichliege in mein_______ Bett (o). • Ich/liege/inmein____ Bett (o). • Hier kan je de vraag stellen: WAAR lig ik?Antwoord: in mijn bed 3e naamval • Er is sprake van ‘rust’. em

  8. Die VasemitBlumenstehtauf d_____ Tisch (m). Die VasemitBlumen/steht/auf d___ Tisch. Hier kan je vragen: WAAR staat de vaas met bloemen?Antwoord: op de tafel 3e naamval Er is sprake van ‘rust’ em

  9. Meine Tante stellt die Vaseauf d______ Tisch (m). Meine Tante / stellt / die Vase / auf d___ Tisch (m). Hier kan je vragen: WAARHEEN zet mijn tante de vaas?Antwoord: op de tafel 4e naamval Er is sprake van ‘beweging’. De vaas gaat van A naar B. en

  10. Kann dein Bruder den Wagen nicht in d______ Garage (v) fahren? Kann/ dein Bruder/ den Wagen / nicht / ind___ Garage (v) /fahren? Je kan hier vragen: WAARHEEN rijdt jouw broer de wagen?Antwoord: in de garage 4e naamval Er is hier sprake van ‘beweging’: De wagen gaat van A naar B. ie

  11. Wat is het verschil tussen: • Die Polizei springt zwischen den3 Demonstranten (mv). • Die Polizei springt zwischen die4 Demonstranten (mv).

  12. Wat is het verschil tussen: • Die Polizei springt zwischen den3 Demonstranten (mv). • Die Polizei springt zwischen die4 Demonstranten (mv). WAAR ?  3e naamval WAARHEEN ?  4e naamval

  13. Als je de vragen WAAR of WAARHEEN níet kunt stellen. • Als er géén sprake is van ‘rust’ of ‘beweging’. • Als er sprake is van TIJD / tijdsbepaling / WANNEER ? 7 / 2 – regel

  14. 7 / 2 – regel Auf dies____ Weise (v) geht es wirklich nicht. Auf dies__ Weise (v) /geht/ es /wirklich/ nicht. Hier kan je niet vragen:- WAAR gaat het niet?Antwoord: op deze manier- WAARHEEN gaat het niet?Antwoord: op deze manier Ook is er geen sprake van ‘rust’ of beweging’. 7/2-regel 4e naamval e

  15. 7 / 2 – regel Vorein_____ Woche (v) war der Junge noch krank. Vorein___ Woche (v) / war / der Junge/ noch / krank. Hier is sprake van TIJD.Je kan de vraag stellen: WANNEER was de jongen ziek?Antwoord: een week geleden 7/2-regel 3e naamval er

  16. Let op: door verschil van naamval kan je heel verschillende betekenissen krijgen. Er wartetauf dem3 Bus (m). WAAR wacht hij?- op de bus  3e naamval Er wartetauf den4 Bus (m) De vragen WAAR en WAARHEEN kan je niet stellen.  7/2-regel  4e naamval

  17. Wat is het verschil tussen: • Er wartetauf seiner3Freundin (v). • Er wartetauf seine4Freundin (v).

  18. Wat is het verschil tussen: • Er wartetauf seiner3Freundin (v). • Er wartetauf seine4Freundin (v). • Hij wacht op haar… en maar wachten…. wachten… WAAR ?  3e naamval 7/2-regel  4e naamval

  19. Nog eentje om het af te leren. Lene hat Geburtstag. Siestehtauf d____ Stuhl (m) undwartetauf d_____ Musik (v). Lene/ hat /Geburtstag. /Sie/steht/aufd____ Stuhl (m) /und/wartet/aufd___ Musik (v). em ie WAAR staat Lene? Op de stoel WAAR / ‘rust’  3e naamval Niet : WAAR / WAARHEEN wacht Lene?Geen ‘rust’ of ‘beweging’ 7/2-regel  auf + 4e naamval

  20. Viel Erfolg !

More Related